De Waag
Oudewater had zeker al in de vijftiende eeuw een stadswaag. De waag was gevestigd in hetzelfde gebouw als het stadhuis, aan de Markt- of Hallebrug op de hoek van de Gasthuissteeg. Dit gebouw was veel groter dan de huidige waag.
Handel was belangrijk in Oudewater. Waarschijnlijk was in de middeleeuwen de lakenindustrie van groot belang, maar in de vijftiende eeuw werden hennepteelt en touwindustrie de basis voor de lokale economie. In de vijftiende eeuw gingen de boeren rond Oudewater van akkerbouw over op veeteelt en hennepteelt. Oudewater legde zich toe op de productie van touw. De aangevoerde hennep werd in de waag gewogen voordat ze op de markt verhandeld mocht worden. Het waaggeld bedroeg een oortje of twee duiten voor honderd pond hennep. De lijndraaiers op hun beurt moesten het garen en touw dat zij produceerden ook in de waag laten wegen voordat het verkocht kon worden. De schijven waarop het garen was gewikkeld, werden daarna van een brandmerk voorzien.
Natuurlijk werd in de waag meer gewogen dan hennep en touw. De overlevering wil, dat keizer Karel V hier langskwam met een vrouw die in Polsbroek was beschuldigd van hekserij en te licht was bevonden. Op de waag in Oudewater bleek zij een normaal gewicht te hebben en het toegesnelde stadsbestuur – dat ongetwijfeld op de bovenverdieping in vergadering was – kreeg van keizer Karel een privilege om alle van hekserij beschuldigde personen in zijn rijk te wegen.
In 1575, tijdens de inname van Oudewater door de Spanjaarden, werd het waaggebouw zwaar beschadigd. Er was rond 1570 al een nieuw stadhuis gebouwd aan de Visbrug en mogelijk was het oude gebouw al in minder goede conditie. Maar een waag was een absolute noodzaak. Toen de burgers van Oudewater begonnen met de wederopbouw van hun stad, was de waag hun eerste zorg. Op 24 augustus 1578 besloten schout, burgemeesters en gerecht van Oudewater dat op elke pond hennep een stuiver extra betaald moest worden voor het bouwen van een nieuwe waag “ ten geryve en proffyte van de stede burgeren en den gemeenen buytenlanders en cooplueden hier te mart comende.” In de stadsrekening van 1579 werd genoteerd dat aan Pieter Gerritsz Paemburch, die ook de bouwmeester van het stadhuis was, een bedrag van 18 gulden was uitbetaald speciaal voor werk aan de waag. In 1580 was sprake van leverantie van glas voor de waag en in de volgende jaren weer van metselwerk aan de waag en ‘clinckert arbeyt’. Dat klinkt als bestrating en dat zou het ook wel eens kunnen zijn. In 1594 werd besloten dat de Gasthuissteeg, ten zuiden van de waag, met tien voeten (meer dan twee meter) verbreed moest worden ten koste van de waag. Omdat het waaggebouw toen al bijna afgebouwd moet zijn geweest, ging het waarschijnlijk om het afstaan van eigen terrein rond de waag ten bate van het verkeer.
De bouwgeschiedenis.
Na de verwoesting van Oudewater in 1575 was de waag één van de eerste gebouwen die herbouwd werd in steen. Volgens het jaartal dat tot aan de restauratie van 1938 in het bovenraam te zien was, was de waag in 1595 klaar.
Oudewater, dat zich liet voorstaan op de topkwaliteit van haar product, moest met haar openbare gebouwen – de waag en het stadhuis – toch zeker de bewondering afdwingen van naburige steden en bezoekende handelslieden.
Een waag was een uitermate essentieel gebouw in een marktstad. In diverse steden in de omgeving, waar de handel in hennep ook belangrijk was, verrezen in dezelfde periode nieuwe waaggebouwen. Zo kreeg Montfoort rond 1600 een nieuw waaggebouw op de brug over de Haven. Enkele jaren later werd in Schoonhoven een nieuwe waag gebouwd.
Omdat Oudewater kennelijk maar zelden door tekenaars of schilders werd bezocht, is er maar één oude afbeelding van de waag bekend: de prent uit 1745. Deze prent is gemaakt naar een tekening van H. de Winter. De waag is hier afgebeeld met een trapgevel en allerlei andere kenmerken, die typerend zijn voor de bouwstijl van de Hollandse Renaissance, zoals de sierlijsten en de blokjespatronen in de ontlastingsbogen boven de ramen. Het uiterlijk is vergelijkbaar met de gevel van het stadhuis dat al in 1588 werd voltooid en met de gevels van de huizen die door bouwmeester Pieter Gerritsz Paemburch gebouwd zijn zoals het huis met de koppen aan de Donkere Gaard.
Tot het midden van de achttiende eeuw werd de waag verpacht. De pachter was verantwoordelijk voor de exploitatie en, tot op zekere hoogte, voor het onderhoud. Maar door de economische malaise en het verval van de touwindustrie was de exploitatie uiteindelijk niet meer winstgevend en niemand wilde de waag meer pachten. Het stadsbestuur moest dus zelf een waagmeester aanstellen. Een waag was nodig, maar het moest niet al te veel kosten. In 1764 werd een nieuwe balans gekocht voor de waag bij A.Adriaansz. te Amsterdam voor 56 gulden en 4 penningen. De oude balans werd gerepareerd. Dat was een flinke uitgave, maar kennelijk onvermijdelijk. Het is dus niet vreemd dat er, toen er onderhoud aan de gevel nodig was, gekozen werd voor een goedkope oplossing. Op 20 mei 1779 werd in de resoluties van de vroedschap genoteerd: ‘Nog gaven burgemeesteren over een tekening van een nieuwe gevel voor de waag in bedenking of men voor ieder deur niet zoude hangen een evenaar waarop goedgevonden is de teekening goed te keuren en aan de heeren burgemeesteren het gehele werk over te laten.’ In de stadsrekeningen van 1779 staat onder de post ‘reparatien aan de stad- en godshuyzen gedaan’ een uitbetaling van 9 stuivers aan meester metselaar Hermanus van Heeswijk voor arbeidsloon en leverantie van kalk en steen aan de waag. Goedkoper kon het toch niet. De complete metamorfose behelsde het wegkappen van de trapgevel en de sierlijsten, het omvormen van de geveltop tot een tuitgevel, het vergroten van de raamopeningen en het bepleisteren van de gevel. De vorm van de vensters van de waag, zoals ze op de negentiende-eeuwse tekening van Rahms te zien zijn, is typerend voor de achttiende eeuw.
Het gebruik van de waag.
Geen hennepkoopman of lijndraaier in Oudewater kon er omheen: elke legale bos hennep en schijf met garen belandde op de schalen in de waag, voordat de hennep verwerkt werd of voordat het eindproduct werd afgevoerd.
De aanvoer gebeurde op grote schaal. In 1708 bracht lijndraaier Hendrik Lodewijke Bruijneman 36 bossen hennep naar de waag om te wegen, tegelijkertijd met andere lijndraaiers. Toen hij de bossen hennep naar zijn pakhuis had overgebracht, miste hij er een. Al snel bleek de bos in de waag te zijn achtergebleven en omdat niemand anders daar aanspraak op maakte verzocht Bruijneman die te mogen meenemen. Kennelijk was deze onzorgvuldigheid zo ongebruikelijk, dat het voorval in de resoluties van burgemeesters en schepenen werd vermeld.
Ook de schijven met garen werden in de waag gewogen. De schijfhouten hadden een vast gewicht waardoor het gewicht van het garen vastgesteld kon worden. Na de weging werden ze voorzien van een brandmerk als teken van goedkeuring.
Oudewater liet zich naar haar afnemers voorstaan op de kwaliteit van haar product en haar hoge normen bij het productieproces. Een enkele keer ging het mis. In 1678 werd ontdekt dat de keurmeesters op de hennep hadden meegewerkt aan oplichterij: ze hadden schijfhouten gebrand die de helft te zwaar waren. Beide keurmeesters kregen aangezegd op marktdagen op de markt te blijven, maar verder had hun slippertje geen gevolgen. De sociale controle was afdoende om herhaling te voorkomen.
De waagmeesters waren allen afkomstig uit de gegoede burgerij. De functie van waagmeester werd gepacht van de stedelijke overheid en het pachtgeld moest door de waagmeester worden terugverdiend door het heffen van accijns. In 1744 bedroeg de pacht 820 gulden per jaar.
Hoe druk het was in de waag blijkt wel uit het feit dat bijna jaarlijks de touwen van de weegschalen werden vervangen. Elke twee jaar werden de gewichten geijkt op het stadhuis, waar ze dan door de bierdragers of door een voerman naar toe werden gebracht.
Behalve voor hennep werd de waag ook gebruikt voor het wegen van kaas. De melk van het vee werd voor een deel verwerkt tot kaas. Hoewel op het onbemeste grasland minder vee gehouden kon worden dan tegenwoordig, kon een boer die alle melk tot kaas liet verwerken, per jaar nog heel wat produceren. Zo liet in 1660 Geerlof Lievensz uit Diemerbroek 103 kazen wegen in de waag. Ze wogen samen 4477 pond.
Naarmate het belang van de hennepteelt in de regio afnam, nam het gebruik van de waag voor het wegen van kaas toe.
De waag is het meest bekend geworden door het wegen van personen die van hekserij beschuldigd waren. Borremans noemt in 1657 twee vrouwen bij naam, maar spreekt van meerdere personen uit Keulen, Munster en Paderborn die voor de weging naar Oudewater kwamen. Van Kinschot noemt in 1747 twaalf personen bij naam, maar zegt ook dat er nog meer waren. In 1729 werd de laatste ‘heks’ gewogen.
De restauratie
In het begin van de 20ste eeuw werd de kaasmarkt verplaatst naar het Gasplein en daar verrees in 1929 een nieuw waaggebouwtje. Het was kennelijk aanleiding om de mogelijkheden van het oude waaggebouw eens nader te bekijken. De bepleistering werd van de gevel verwijderd en daaronder kwamen duidelijke sporen van een trapgevel tevoorschijn. Hoewel de Rijksdienst voor Monumentenzorg het verzoek om subsidie in eerste instantie afdeed als ‘gebaseerd op een oud prentje’, gingen zij in 1938 toch overstag, overtuigd door de bouwhistorische gegevens. In 1939 was het exterieur gerestaureerd voor een bedrag van fl. 5142,91. Aan het interieur werd in 1940 nog verder gewerkt. De waag kreeg een nieuwe functie, als oudheidskamer. Maar de meeste bezoekers kwamen toch naar de ‘Heksenwaag’ om zelf te ervaren hoe een van hekserij beschuldigd persoon zich voelt op de schalen. Al snel was de ‘waag’ in de eerste plaats ‘Heksenwaag’ en richtte dit museum zich op het verhaal van de vele duizenden vrouwen en mannen die het slachtoffer werden van de heksenvervolgingen.