Roerige tijden

tentoonstelling 2018-2019

In 1568, 450 jaar geleden, begon de Tachtigjarige Oorlog. Dat ging aan Oudewater niet ongemerkt voorbij. Wat is het verhaal achter de tentoonstelling van 2018 en 2019?

Een belangrijke oorzaak voor de Tachtigjarige Oorlog was de reformatie. Mensen konden zich niet meer vinden in de leer van de katholieke kerk. Er waren in Oudewater nogal wat wederdopers en er was zelfs een plan om hier een ‘koninkrijk Sion’ te stichten, zoals in Münster. In 1554 kwam er een inquisiteur naar Oudewater om een pastoor op te pakken die protestantse leerstellingen verkondigde. In 1566 vertrok een andere pastoor omdat hij protestants geworden was. In datzelfde jaar boden de Geuzen hun petitie aan bij Margaretha van Parma. Eén van deze Geuzen, Hendrik van Brederode, bracht een legertje bijeen. Daarbij waren zeker 27 mannen uit Oudewater. Zij leverden in 1567 slag bij Oosterweel, een plaatsje bij Antwerpen. Brederode werd verslagen en de Geuzen zochten hun toevlucht op zee.

In 1572 namen de Watergeuzen Den Briel in. Onder hen waren twee mannen uit Oudewater, de gebroeders Van der Lee. Met jonkheer Adriaan van Swieten kwamen zij naar Oudewater om met het stadsbestuur te praten over aansluiting bij de opstand. Namens de stad Oudewater waren schepen Job Pietersz van Cattermeer en burgemeester Cornelis Willemszoon de Lange in juli 1572 aanwezig bij de Eerste Vrije Statenvergadering in Dordrecht. Het waren moeilijke tijden. Er waren dijkdoorbraken en misoogsten en in 1574 was er een heftige pestepidemie in Oudewater. Verschillende steden in de Nederlanden werden belegerd door een Spaans leger en sommige zelfs uitgemoord. Oudewater werd gewaarschuwd, maar het stadsbestuur waande zich veilig binnen de middeleeuwse muren.

In juli 1575 werd Oudewater belegerd door een Spaans leger onder leiding van Gilles de Berlaymont, heer van Hierges. Op 6 augustus liet hij de stad beschieten. Op 7 augustus volgde de bestorming. Oudewater ging deels in vlammen op en ongeveer de helft van de bevolking liet het leven. Het duurde meer dan een jaar voordat de stad weer in handen van de eigen burgers was. Dankzij de touwindustrie verliep de herbouw voortvarend. Maar ook andere industriën droegen bij aan de hervonden welvaart, zoals de bierbrouwerijen. Het Annaklooster werd verbouwd tot Gast- en Proveniershuis, de boerderij van het Ursulaconvent werd verbouwd tot Armhuis en in de tuin verrees een Weeshuis.

Twee beroemde inwoners van Oudewater verbleven in 1575 in Marburg: de wiskundige Rudolf Snellius van Rooyen en de theoloog Jacobus Arminius. Beiden werden later hoogleraar aan de Universiteit van Leiden. Arminius werd bekend vanwege zijn leerstelling dat de mens kan kiezen tussen goed en kwaad, in tegenstelling tot de leer van zijn collega Gomarus, dat alles is voorbestemd. Het bleef niet bij een academische discussie. Door het hele land gingen voorstanders van deze leerstellingen met elkaar op de vuist, maar nergens heftiger dan in Oudewater waar de Gomaristen met geladen musketten bij de kerk stonden om de Arminianen weg te houden. En niet alleen geloof kon leiden tot onrust en twist, ook bijgeloof speelde een rol. Dat ondervond Leentje Willems, een boerin uit de Lange Linschoten die zich in 1647 in de waag liet wegen om de beschuldigingen van hekserij te ontkrachten.
In 1648 werd de vrede gesloten. Het stadsbestuur van Oudewater gaf opdracht om een schilderij te maken van de ‘Oudewaterse Moord’. Nog elk jaar wordt hier op zondag 7 augustus of op de zondag daarna de inname van Oudewater in 1575 herdacht.

Arminius