Touwindustrie
Ooit was de touwindustrie de basis van de economie van Oudewater. Als het goed ging met de touwindustrie, dan ging het ook goed met de bakkers, de goudsmeden, de kleermakers en de schoenmakers. Het merendeel van de beroepsbevolking liep over straat met dikke, gele bundels hennep voor hun buik. Niet voor niets hebben de inwoners van Oudewater nog steeds de bijnaam ‘geelbuiken’.
Geelbuiken
De boeren rondom Oudewater, in de Krimpenerwaard, de Lopikerwaard en de Snelrewaard, verbouwden vezelhennep. Op de tientallen grofgarenbanen in Oudewater werd die vezelhennep verwerkt tot touw voor de zeilschepen. In de baanschuren werd de voorraad hennep en garen opgeslagen en daar stond ook het grote wiel. Zo’n grofgarenbaan was wel 300 meter lang. Het eindproduct moest immers lang genoeg zijn om tussen de ra’s van een schip gespannen te worden. Op de fijngarenbanen werd het garen voor visnetten en zeildoek gesponnen en getwijnd. De zeventiende-eeuwse trapgeveltjes in Oudewater zijn gebouwd van het geld dat binnenstroomde. De Oudewaterse geelbuiken leverden alleen de beste kwaliteit. Althans, in de zeventiende eeuw.
VOC en haringvloot
Het garen van de grofgarenbanen werd per schip naar de grote havensteden Amsterdam en Rotterdam gebracht. Daar werd het op de ‘lijnbanen’ verder verwerkt tot kabels. De grote zeilschepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie voeren met touw en zeildoek uit Oudewater de wereld rond. De schepen van de ‘Admiraliteit van de Maze’, de oorlogsvloot uit Rotterdam, vertrouwden op het Oudewaterse touw. Voor één tuigage van een schip waren kilometers touw nodig. Zowel de zoetwatervissers uit de omgeving als de vissers van de Hollandse haringvloot kochten visnetten uit Oudewater.
Het Rampjaar
In 1672 werd de Republiek van alle kanten aangevallen. Het Franse leger trok het land binnen en stad na stad gaf zich over. Ook Oudewater was in juli 1672 korte tijd bezet, maar ondertussen had prins Willem III de Hollandse Waterlinie in werking gezet. De Fransen trokken zich terug en het leger van de prins trok de stad binnen. Oudewater werd in korte tijd een echte vestingstad en de touwslagers werden van de wallen weggestuurd. Twee jaar lang lag de touwindustrie vrijwel stil. Maar de touwslagers gaven het niet zo snel op! Het werd druk op de Wijngaard- of Achterstraat. Elke schuur, elk kippenhok werd omgebouwd tot een baanschuur. De baanschuur waar nu Het Touwmuseum gevestigd is, was voor 1672 een rijtje van vier huisjes.
Armoede
In de achttiende eeuw liep de vraag naar touw terug. Er werden minder schepen gebouwd. De VOC maakte steeds minder winst en investeerde minder. Soms hadden de lijndraaiersknechts wekenlang geen werk en vroegen ze om ondersteuning van de diaconie van de kerk. In 1730 stapte het kerkbestuur naar het stadsbestuur: het ging zo niet langer. Het stadsbestuur besloot om een gildebeurs op te richten, een fonds waaraan alle knechts wekelijks bijdroegen. Als er een nieuwe ‘gildemeester’ bij kwam, een nieuwe bedrijfseigenaar dus, betaalde hij 25 gulden aan de beurs. Voor de administratie van de beurs en voor het bewaren van het geld lieten de directeuren van de beurs een kist maken bij timmerman Gerrit de Jongh. De kist had vier sloten, net zoveel als er directeuren waren. Elke directeur had een sleutel en alleen als zij er alle vier waren, kon de kist geopend worden. De kist is nu te zien in Het Touwmuseum.
Van baanschuren naar fabriek
Het aantal lijnbanen liep steeds verder terug. Toch waren er in de negentiende eeuw nog heel wat baantjes. Eén daarvan was de kleingarenbaan van burgemeester Johannes Justus Montijn. Hij had die van zijn moeder gekregen omdat hij na het overlijden van zijn vader als 12 jarige jongen jarenlang had gewerkt zonder daarvoor loon te vragen. Hij liet de kleingarenbaan schilderen: dat schilderij hangt nu in het Stadhuis.
De familie Van der Lee had in de achttiende eeuw veel moeite moeten doen om het familiebedrijf in stand te houden, maar het was gelukt. In de negentiende eeuw bezat de familie meerdere baanschuren langs de Biezenwal, van de Schutterstoren tot aan de Biezenstraat. Met de komst van de stoommachine kwam ook de gedachte om daar een grote baan op stoomenergie te bouwen. Maar een stoommachine zo dicht bij de bebouwde kom, dat was niet toegestaan. De familie bezat al bijna twee eeuwen land in Klein Hekendorp en daar werd uiteindelijk de touwfabriek gebouwd.
geschreven door: Nettie Stoppelenburg