Groot-Waterschap Woerden

Aanleg dijken

In de elfde en twaalfde eeuw werden dijken aangelegd langs de rivieren.
Willeskop en Papekop werden in de elfde eeuw ontgonnen. Hoenkoop wordt voor het eerst genoemd in 1122.
‘Lindescote’ werd in de twaalfde eeuw ontgonnen. Snelrewaard is in dezelfde tijd ontgonnen en mogelijk als onderdeel van dezelfde cope als Zuid-Linschoten.
Diemerbroek – gezien de naam een moerassig gebied – werd in de twaalfde eeuw ontgonnen.
Lange Weide en Ruige Weide zijn pas na 1250 ontgonnen.

Op de ontginningen werd graan verbouwd. Dit graan werd verkocht aan de steden en zo konden de nieuwe steden in Holland en Utrecht groeien. Maar de veengrond begon al snel in te klinken met het gevaar dat de grond te nat zou worden voor de verbouw van graan. Er moest dus water afgevoerd worden uit de polders. Bovendien waren de polders ook niet helemaal veilig omdat de dijken voortdurend onderhoud nodig hadden.

Stormvloed 1163

Op 21 december 1163 teisterde een stormvloed de kust van Holland. Door de enorme kracht van de wind werd het water in de Oude Rijn bij Katwijk teruggedreven in de river. Op de Oude Rijn loosden de polders van het graafschap Holland en het bisdom Utrecht hun water. Het veenwater kon door de storm niet meer afvloeien naar de zee en de ontginningen liepen één voor één onder water, eerst in Holland en vervolgens ook in Utrecht. Het duurde lang voordat het water in de polders daalde. In deze tijd kon ook geen nieuw land worden ontgonnen.

In een poging hun eigen land droog te krijgen, blokkeerden de Hollanders het Utrechtse water door een dam in de Oude Rijn op de grens van Holland en Utrecht: de Zwammerdam. Maar de Utrechtse polders konden zo niet meer afwateren.

Bisschop Govert van Rhenen bracht de zaak in 1165 voor het keizerlijk gerecht. In zijn verdediging wees graaf Floris III van Holland erop dat de bisschop ook een dam had aangelegd bij Wijk bij Duurstede om wateroverlast in zijn eigen gebied tegen te gaan. De graven van Gelre en Kleef, die overlast ondervonden van de dam bij Wijk, ondersteunden de graaf van Holland. Maar keizer Frederik Barbarossa ging niet overstag: de Zwammerdam moest worden opgeruimd en de dam bij Wijk mocht blijven. Of de Zwammerdam echt werd afgebroken, is niet zeker. Rond 1200 werd een sluis aangelegd in een dam op deze plaats.

Verdrag over waterlozing

Het werd de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht wel duidelijk dat de wateroverlast niet op lokaal niveau kon worden opgelost. In 1226 sloten de Utrechtse bisschop Otto van Lippe en graaf Floris IV van Holland een verdrag over de waterlozing. De graaf liet zeven uitwaterende sluizen bouwen in de Wendeldijk aan de zuidkant van het Leidse meer. De Utrechters kregen drie van die sluizen in onderhoud en mochten hun water daar lozen. De Utrechtse belanghebbenden in deze waterlozing verenigden zich in waterschappen. Zo zou ook het Grootwaterschap Woerden ontstaan. Het oudst bekende privilege van het Grootwaterschap Woerden dateert uit 1322. Dit privilege, waarin graaf Willem III aan de baljuw van Woerden opdracht gaf om vijf heemraden te kiezen en aan deze heemraden autoriteit verleende, wordt wel gezien als de oprichtingsakte van het Grootwaterschap. Waarschijnlijk bestond het Grootwaterschap al eerder en werd in 1322 het bestuur formeel geregeld. Dat was niet overbodig: in 1322 braken zowel de Lekdijk als de IJsseldijk door. Het gebied van het Grootwaterschap werd niet gedefiniëerd, maar het belangrijkste criterium was, dat de polders van het Grootwaterschap afwaterden op de Rijn.  Omdat het grondgebied van het Grootwaterschap deels in Utrecht lag, bepaalde graaf Albrecht in 1395 dat twee van de vijf heemraden uit het Sticht afkomstig moesten zijn. De taken van het Grootwaterschap waren het onderhouden van weteringen en rivieren om de waterstroom de verbeteren en het onderhoud van dijken en sluizen.

1366, wijziging in afwatering

 In 1366 vond een belangrijke wijziging in de afwatering plaats: er werd nu meer geloosd op de Hollandsche IJssel. Daarvoor werd de Lange Linschoten uitgediept en verbreed, de Korte Linschoten werd gegraven. In Oudewater werd een nieuwe sluis gebouwd. Al in 1334 wordt gesproken van de sluis in de stad Oudewater. In 1367 werd deze sluis in de Lange Linschoten, bij de huidige Sluisbrug in Oudewater, vernieuwd. Door de sluisdeuren bij de Sluisbrug en de Romeijnbrug kon ook het waterpeil in de haven van Oudewater – de monding van de Lange Linschoten – geheel kunstmatig worden geregeld.

In 1366 werden ook de Enkele en de Dubbele Wiericke gegraven. Beide afwateringskanalen waren voorzien van een sluis. De sluis van de Enkele Wiericke heeft geen naam en ligt bij de boerderij Wierixoord. De sluis van de Dubbele Wiericke, een kanaal dat ook voor de handel van belang was, werd bekend als ‘Goejanverwellesluis’ en kwam rond 1370 gereed. Nu de Hollandse IJssel belangrijker werd voor de afwatering, was ook het uitdiepen van deze rivier een aandachtspunt. Pas in de zestiende eeuw zou de Oude Rijn weer belangrijker worden voor de afwatering.

Samenwerken is niet altijd eenvoudig

De sluis in Oudewater was voor het Groot Waterschap erg belangrijk. Ook in andere opzichten hadden Oudewater en het Groot Waterschap veel met elkaar te maken. Dat liep niet altijd even soepel. In 1671 kreeg Oudewater een geschil met het Waterschap Woerden over de vernieuwing van enkele ‘zijlen’ of sluisjes in de stedesloot. De stedesloot – in de zeventiende eeuw deels open en deels overdekt – loopt nog steeds als een ondergronds kanaaltje door Oudewater en watert uit op de Hollandse IJssel, de oude stadsgracht en de haven. Oudewater had de oude houten zijlen vervangen door stenen exemplaren. Johan de Koninck, die in september 1671 in Leiden verbleef, kreeg opdracht om de zaak te verdedigen voor het Hof van Holland en moest dus vanuit Leiden spoorslags naar ’s-Gravenhage vertrekken. Het Waterschap had het geschil flink op de spits gedreven: schepen uit Oudewater mochten niet door de Goejanverwellesluis, de Linschoten was met palen versperd zodat er geen schepen naar Woerden en Amsterdam konden varen en ook in de Hollandse IJssel waren palen geslagen zodat de doorvaart naar Utrecht geblokkeerd was. Ook de burgemeesters Willem Tromper en Cornelis de Lange togen naar ’s-Gravenhage, waar Johan de Koninck als advocaat de zaak bij het Hof van Utrecht verdedigde.

Tekst: Nettie Stoppelenburg