De overstroming van 1726
Dijkdoorbraak
In de nacht van 21 januari 1726 brak de Lekdijk door op twee plaatsen: bij de Steenplaats ten westen van Schoonhoven en bij Willige Langerak. Het kwam niet onverwachts: bij de Steenplaats werd al urenlang gewerkt om de dijk te versterken. Het water stroomde zowel de Krimpenerwaard als de Lopikerwaard in. Ook de IJsseldijk brak tussen Oudewater en Montfoort. Op 17 februari begon het water te zakken, maar de storm van twee dagen later joeg het water zo op, dat veel boerderijen in de overstroomde polders schade opliepen. In deze tijd waren nog veel boerderijen van leem en vlechtwerk gebouwd en dat is tijdens een overstroming niet erg stabiel. De Alblasserwaard, de Krimpenerwaard, de Lopikerwaard, de Snelrewaard, Papekop: alles stond onder water.
Maandenlang onderwater
Bij de Broeckerpoort in Oudewater stroomde het water over de IJsseldijk de gracht in. Het water bleef maandenlang staan. In februari vroeg het stadsbestuur toestemming aan de opzichter van de fortificatiën om de ‘zijlen’, in feite de watergangen van de stedesloot, waar die in de gracht uitkwamen te mogen afdammen om verdere wateroverlast in de stad te voorkomen. In juli waren de boeren van Papekop en Diemerbroek nog bezig het water te lozen. Het stadsbestuur van Oudewater liet kades verhogen en verstevigen. Ook Snelrewaard en Zuid-Linschoten stonden maandenlang onder water.
Financiële problemen
Een overstroming heeft altijd vervelende gevolgen. Zo groeit in weilanden die onder water hebben gestaan heermoes en de melk van koeien die heermoes eten, is ongeschikt voor kaasproductie. Dat blijkt ook uit boedelinventarissen van boerderijen in de Snelrewaard.
Voor 1726 werden in een boedelinventaris die in de winter was opgemaakt 85 kazen vermeld, terwijl in een boedelinventaris van januari 1727 slechts 10 kazen staan vermeld.
De overstroming volgde op een periode van veepest, waardoor de boeren hun reserves al kwijt waren. Uit één pachtcontract blijkt, dat het land in de loop van 1726 nog zo drassig was, dat het eigenlijk niet gebruikt kon worden. Het gevolg was dat veel boeren aan het eind van 1726 of in één van de volgende jaren in de financiële problemen kwamen. Pachtboeren konden hun pacht niet voldoen, boeren die hun bedrijf in eigendom hadden, leenden geld van rijke burgers in Oudewater.
Als de pachtschuld 1000 gulden of meer bedroeg, eiste de pachtheer in principe het vee, de oogst, het bouwgereedschap en soms ook de inboedel van de woning als onderpand. Soms volgde een veiling, soms was de pachtheer of pachtvrouwe coulant en schold een deel van de schuld kwijt. De opsommingen van vee en have geven wel een kijkje in het boerenbedrijf van toen. Het waren relatief kleine bedrijfjes: 10-15 melkkoeien was al heel wat, daarnaast was er jong vee en elke boer had wel 1-3 paarden. Iedereen had kaasvaten, kaasplanken en staren, dus op elke boerderij werd kaas gemaakt.
De overlevering wil dat de boerderij ‘Watersnood’ in Hoenkoop zijn naam kreeg bij de herbouw na de overstroming van 1726. Er was in ieder geval veel schade in Hoenkoop.
Tekst: Nettie Stoppelenburg