Jeugd
Hoi, wat leuk dat je onze website bezoekt!
Jij vindt geschiedenis vast leuk of je wilt gewoon graag weten hoe het vroeger in Oudewater was.
Oudewater is een oud vestingstadje. Dat betekent dat het stadje in vroegere tijden de mensen moest beschermen tegen de vijand. Binnen de muren van de stad was je veilig en konden de kanonnen of pijlen je niet raken.
Duik in de geschiedenis
Als je geinteresseerd bent in de geschiedenis gaan dan vooral eens:
- Naar de Heksenwaag: je leert hier veel over heksenvervolging uit de middeleeuwen en de eerlijke waag uit Oudewater.
- Met je ouders naar het Touwmuseum waar je veel leert over de geschiedenis van de touwindustrie in Oudewater.
- De speurtocht doen van Toeristisch Informatie Punt (TIP) in de binnenstad van Oudewater.
- De gevelstenenspeurtocht doen van de Geschiedkundige Vereniging die je op onze site kunt vinden.
- Het schilderij “De Oudewaterse moord” gaan bekijken in het oude stadhuis. Echt gebeurd!
- lekker rondsnuffelen op onze site en op www.oudewater.nl
Houd je spreekbeurt, of maak een werkstuk over Oudewater
Middenbouw basisschool
Ga een aantal dingen doen die hierboven staan en vertel erover in je eigen woorden. Maak er een leuke Power-Point of Prezi bij.
Wedden dat je klas dit erg leuk vindt en dat je een goede beoordeling krijgt?
Maak een werkstuk over Oudewater:
Ga Oudewater bekijken en zoek informatie op onze site of in boekjes.
Maak een woordspin en daarna de hoofdstuk-indeling.
Vertel in je eigen woorden wat je allemaal weet .
Schrijf een voorwoord en een nawoord en vermeld de bronnen.
Voeg een mooi plaatje in op iedere pagina over datgene waarover je vertelt.
Maak een mooie voorkant.
Zorg voor een pagina-nummering.
Laat een volwassene alles nog eens doorlezen en je eventueel helpen om nog wat te veranderen.
En….. wie weet maak jij het feest mee van “Oudewater 800 jaar stad”!
Groep 7/8 en middelbare school
Vind je het leuk of interessant om een werkstuk of een spreekbeurt te houden over een onderwerp uit je omgeving?
Wat dacht je dan van iets uit Oudewater? Oudewater biedt tal van mogelijkheden zoals:
- De geschiedenis van de stad;
- Oudewater 750 jaar stad (2015);
- Heksenvrijstad Oudewater ( Heksenwaag);
- De Oudewaterse Moord (schilderij of geschiedenis);
- Oudewater in de tweede wereldoorlog.( verhalen over oorlogshelden);
- Oudewater als middeleeuwse stad.( straten, huizen, bestaan, het stadsbestuur);
- Hennep/vlasteelt – de rijkdom van Oudewater (touwmuseum);
- De geschiedenis van een bepaald pand in Oudewater ( denk aan Arminiushuis, stadhuis, huis met de 6 koppen);
- Beroemde bewoners van Oudewater, zoals de theoloog Arminius, de ontdekkingsreiziger Lorentz, de schilder Gerard David, de wiskundige Snellius van Rooyen, de schrijver Herman de Man,
- Het geslacht Van der Lee, van lijndraaier tot touwfabrikant.
- Gevelstenen in Oudewater met hun verhaal.
Over verschillende van deze onderwerpen vind je gegevens op deze website ( bij tijdlijn, beroemde inwoners, monumenten, Oudewaterse Moord, verjaardag van Oudewater, puzzeltocht.
Verder kun je internet raadplegen: www.spreekbeurten.info
www.schooltv.nl/docent/project/1558134 vroeger en zo
www.superspreekbeurt.nl
Doe navraag in de bibliotheek, en bij de Geschiedkundige Vereniging.
Verhalen over Oudewater
Het graven van de Kerkwetering 1289
Het is nog nauwelijks licht als Claas op pad gaat met een emmer. De roggepap ligt nog zwaar op zijn maag, maar iets anders was er niet te eten.
Het is al weer jaren geleden dat de dijk van de IJssel doorbrak. Het land heeft toen maandenlang onder water gestaan. Claas is nu tien zomers oud, maar hij herinnert het zich nog wel. En toen de dijk was gemaakt, sijpelde er het volgende jaar weer water doorheen. De pastoor van Oudewater heeft zelfs akkers verkocht om aan geld te komen om de dijk sterker te maken. Er waren zoveel mensen die honger hadden omdat er niets wilde groeien op dat natte land. En het land is nog steeds erg drassig. Zo erg zelfs dat het korenzaad verrot in de grond. Rogge groeit nog wel en ook wel wat haver en gerst en knollen. Maar eigenlijk hebben ze bij Claas thuis niet genoeg te eten.
Er is nu een stuk weiland waar een paar geiten lopen te grazen. Geitenmelk is lekker en als er een geitje geslacht wordt, is er zelfs vlees. Vader heeft gisteren een geitenbokje geslacht en dat is heel bijzonder. Maar de buurtoudste is komen zeggen dat er een bode komt van heer Herman van Woerden en ze moeten vanavond allemaal verzamelen bij de driesprong. Claas hoopt dat hij ook een stukje geitenvlees krijgt, maar voor de zekerheid kan hij beter maar even kijken of er wat vissen in zijn fuiken zitten.
Claas loopt het land in, tot aan de wetering tussen Diemerbroek en de polder Noord-Linschoten. Daar heeft hij zijn visfuiken staan. En hij heeft geluk vandaag: er zit paling in zijn fuik.
Als Claas terugloopt naar de boerderij, sopt het onder zijn klompen. Het is eigenlijk wel fijn dat hij nog niet zo groot is! Je zou wegzakken in de modder hier. De sloten staan hoog. In de verte ziet hij het rieten dak van de boerderij al. Maar het is er rustig.
Een stukje verderop ziet hij veel bedrijvigheid. Zijn ouders en zijn zussen helpen vandaag om bij de buren een nieuwe boerderij te bouwen. De staanders, de balken die het dak omhoog houden, waren doorgerot. De mannen in de buurt hebben nieuwe balken gehakt. De laatste weken werd de stapel steeds hoger: lange balken, korte balken, alle maten die nodig zijn. De vrouwen hebben stukken vlechtwerk gemaakt, die in de zijmuren worden gezet, tussen de balken die de laagste delen van het dak dragen. Er is mest verzameld, en klei. Met mest, klei en water kun je leem maken. Dat smeer je dan aan twee kanten op het vlechtwerk en zo krijgt je boerderij muren. Als de hele constructie van het huis staat, kan er riet op het dak gelegd worden. Het riet is vorig jaar in de herfst al gesneden en het lag op grote stapels klaar voor de nieuwe boerderij. En aan het einde van de dag is de boerderij af. Er is een vuurplaats gemaakt, een ondiepe kuil. Zo’n boerderij is lekker warm, vooral in de winter als er ook dieren binnenstaan. Maar er moet natuurlijk geen water op het land staan, want dan spoelen de muren weg.
Als de ouders van Claas thuiskomen, zit de paling al in de pot die boven het vuur hangt. Op de steen bij het vuur heeft hij van de laatste roggepap koeken gebakken. Ze nemen het eten mee naar de de driesprong. Alle boeren uit de buurt zijn verzameld. De buurtoudste heeft het vlees van het geitenbokje gebraden en het ruikt heerlijk. Er staan banken voor de ouderen uit de buurt, kinderen en jonge mensen zitten op de grond of staan. Voor de bode staat een kruk met drie poten. Hij tast goed toe, zou er nog wat van dat geitenvlees over blijven? Er is zelfs een kroes dunbier voor hem.
Als er gegeten is, staat de bode op om zijn nieuws te vertellen. Heer Herman van Woerden heeft overlegd met de graaf van Holland en met de bisschop van Utrecht en ook met het stadsbestuur van Oudewater. Er is besloten dat de boeren van Diemerbroek een wetering mogen graven tot aan de IJssel bij Oudewater. Zo zal Diemerbroek eindelijk van dat water verlost worden! Het stadsbestuur van Oudewater zal toestaan dat de wetering bij Oudewater over het grondgebied van de stad loopt. Maar alle boeren uit Diemerbroek moeten helpen met het graven van de wetering, iedere boer een dag in de week. Claas besluit dat hij mee zal helpen. Hoe eerder hun land droog is, hoe eerder er weer genoeg te eten zal zijn.
Nettie Stoppelenburg
Tijdvak: Tijd van steden en staten
Hoofdlijn: Leven in een kwetsbare delta
Weetjes:
Claas en zijn familie:
In 1289 woonden er al best veel mensen in Diemerbroek, maar we weten niet wie. Dat komt omdat er zijn maar heel weinig archieven uit die tijd bewaard zijn gebleven en er werd ook niet zoveel opgeschreven als nu. Maar de akte over de kerkwetering is wel bewaard gebleven, overschreven in een boek dat bewaard is in het archief van de Heerlijkheid Montfoort. Probeer het maar te lezen! In de derde regel staat ‘diemerbroec’. In de negende regel staat ‘papencoep’.
De dijkdoorbraak:
In 1280 brak de dijk van de Hollandse IJssel bij Oudewater door. Hoe lang het land onder water heeft gestaan, weten we niet, dat is nergens opgeschreven. Maar dat er een probleem was, is zeker. Twee jaar later, in 1282, verkocht pastoor Dirk van Oudewater land van de kerk om de vervallen dijk te repareren.
Diemerbroek:
‘Broek’ is een oud woord voor ‘moeras’. Voor de inpoldering was Diemerbroek dus een moeras. En na de inpoldering bleef het drassig, zeker als er ook een dijkdoorbraak was geweest. In 1280 waren de polders Papekop en Diemerbroek nog nauwelijks 100 jaar bewoond. Toch was het veen al aan het inklinken.
Tegenwoordig rijd je in Diemerbroek over een geasfalteerde weg. In de tijd van Claas was dat meer een pad zoals op de foto.
De nieuwe boerderij:
In die tijd waren alle boerderijen gebouwd van hout, met muren van vlechtwerk en leem en met een rieten dak. Dat soort huizen kun je zien in het Archeon en in het Eindhoven Museum. Zo’n boerderij gaat niet eeuwenlang mee, vooral niet als het zo drassig is als in Diemerbroek. Ook nu zijn er wel oude, maar geen eeuwenoude boerderijen in Diemerbroek. Die vind je wel op kleigrond zoals langs de IJsseldijk, in Hekendorp, Roosendaal en Willeskop.
Dunbier:
Dunbier is een aftreksel van mout die al eerder voor een brouwsel was gebruikt. Het was dus het goedkoopste bier.
Herman van Woerden:
In de dertiende eeuw hoorden Diemerbroek en Papekop bij wat nu de provincie Utrecht is. Over dat gebied was de bisschop van Utrecht de baas. Oudewater hoorde daar eigenlijk ook bij, maar omdat de bisschop geld nodig had, had hij Oudewater, Woerden en Bodegraven aan de graaf van Holland verkocht. Herman van Woerden was als leenman, eerst van de bisschop van Utrecht en later van de graaf van Holland, heer over dit gebied. Dat is ongeveer het gebied dat je op de oude kaart ziet. Deze kaart is getekend rond 1540. In die tijd was nog niet afgesproken dat op een kaart het noorden hoort.
De wetering:
In 1289 groeven de boeren van Diemerbroek de Kerkwetering. De Kerkwetering is een groot kanaal waardoor water uit Diemerbroek wordt afgevoerd. Waarschijnlijk hebben de boeren jarenlang onderhandeld om daar toestemming voor te krijgen. De Kerkwetering loopt van de driesprong bij Diemerbroek tot aan de Hollandse IJssel bij Oudewater. Het stuk bij Oudewater langs de wijk Klein Hekendorp is nu overkluisd. Het water gaat dus door grote buizen onder de weg.
Opdracht:
Later was er nog meer nodig om in Papekop en Diemerbroek droge voeten te houden! Zoek op internet op ‘Broekmolen’ en ‘diesel gemaal Papekop en Diemerbroek’ en maak een verslag van wat er in vijf eeuwen allemaal gedaan is om het overtollige water af te voeren.
De jaarmarkt 1413
Vandaag begint de jaarmarkt! Kom je mij helpen in de kraam van mijn vader? Ik ben Aleide en mijn vader is Arnoud Ghise. Hij is lakenkoopman, dus hij verkoopt de prachtigste wollen stoffen in alle kleuren. Mooie soepele wol voor een overkleed of een dikkere wol voor een mantel. Het is allemaal te koop! Onze kraam staat voor ons huis, aan de oostzijde van het kerkhof. Er zijn nog meer lakenkoopmannen in Oudewater, maar mijn vader verkoopt echt de beste kwaliteit. Om de hoek, in de Marktstraat, staan twee linnenwevers met hun kramen. En op de Hallebrug is de zilversmid te vinden. Ik weet dat hij mooie mantelsluitingen heeft gemaakt, speciaal voor de jaarmarkt. Maar op de jaarmarkt staan niet alleen onze eigen handwerkslieden. Er komen mensen van heinde en ver met de mooiste dingen. Er komt een handschoenmaker. Er komen vast kooplieden met zijde uit Italië! En er is altijd een schoenmaker met de nieuwste modellen. Die kun je dan later natuurlijk ook bij de schoenmakers van Oudewater krijgen, maar dan ben je niet meer de eerste. Doe wel je trippen onder je schoenen, want met zoveel drukte blijven de straten niet schoon. En op het Rodezand liggen nog steeds geen straatstenen.
Het is toch al druk in Oudewater. Vorige week was hier een dagvaart van de graaf en de bisschop. Oudewater ligt precies op de grens van Holland en Utrecht. Rondom Oudewater wordt best vaak gevochten. Daar doen de burgers van Oudewater ook aan mee, hoor. Vee stelen bij Montfoort. Een paar jaar geleden dacht Jan van Arkel dat hij Oudewater wel even kon innemen. Dat ging gelukkig niet door. Maar het is wel goed als er regelmatig gepraat wordt met al die ruziemakers. Er komen dan gezanten van de graaf van Holland, van de bisschop van Utrecht en van het stadsbestuur van de stad Utrecht. Zij houden hun dagvaart ook wel eens in Woerden, maar meestal is het hier. Heel plezierig natuurlijk, want die heren geven veel geld uit. Ze logeren in herberg De Drye Coninghen en in Het Vergulde Vlies. En nu zijn er een aantal gebleven voor de jaarmarkt. Dat is niet zo vreemd! Want op de jaarmarkt in Oudewater zijn de beste en de nieuwste zaken te krijgen. Alles wat in Holland wordt ingevoerd, komt eerst te koop op de markt van Oudewater. Dat heeft een graaf ooit bepaald.
Samen met mijn vader heb ik onze kraam ingericht. De kleuren zijn mooi gecombineerd. Sommige rollen stof zijn een beetje uitgerold, zodat de klanten kunnen voelen hoe soepel de wol is. Nu is het wachten op de marktbel en dan kan de verkoop beginnen. Er staat een marktbel hier op het kerkhof en er staat er eentje in de steeg bij het Sint Annaklooster. De kramen van de jaarmarkt staan rond het kerkhof, in de Marktstraat en op de Hallebrug. Ha, daar hoor ik de marktbel op het kerkhof! En nu hoor ik ook de marktbel bij het Sint Annaklooster. De markt kan beginnen!
Mijn vader gaat nu naar de kramen van de wolverkopers. Zij hebben wol uit Engeland en dat is goede kwaliteit. Je moet daar dus snel bij zijn. Ik moet nu in onze eigen kraam blijven, misschien wel tot noen. Kijk eens wie daar komt! Dat is ridder Jan van Vliet met zijn vrouw. Zij wonen in het kasteel aan de overzijde van de IJssel. De vrouwe van Vliet laat ons ook wel eens met stoffen naar het kasteel komen. Dat is een heel gedoe, want je moet met je wagen door IJsselveere. In IJsselveere kunnen ze zo vervelend doen over invoerrechten terwijl je misschien wel niets verkoopt. Maar nu moeten we even een buiging maken. De vrouwe van Vliet komt echt naar mijn kraam! Ze wil laken voor een wintermantel. Misschien een mooie nachtblauwe wol en dan gevoerd met rode zijde? Kun je mij even de ellestok aangeven? Dan kan ik de stof afmeten. Wat een mooi begin van de jaarmarkt!
Als mijn vader terugkomt, kunnen wij even rondlopen. Kijk, daar is hij al!
In de Marktstraat staat ook de kraam van de pasteibakker. Een lekkere vleespastei, daar heb je toch wel trek in? Jakkes, wat is dat nou? Dat is die jongen uit de Juttensteeg, die grist een pastei weg. Maar hij komt niet ver, één van de rakkers van de schout heeft hem al te pakken. Dat wordt morgen de schandpaal, jongetje. Ik vind dat altijd zo vervelend. De schandpaal staat op het kerkhof, zo ongeveer recht voor ons huis. Als er iemand op de schandpaal staat, komen er altijd mensen om vieze troep te gooien. Dat trekt geen klanten voor onze winkel. Nou, laten we maar doorlopen. Zie je die schoenen! Wat een punten! Ze gaan helemaal omhoog! Zou je daar wel lekker op kunnen lopen? Het ziet er wel apart uit. Ik mag van mijn vader iets kopen omdat ik zo goed verkocht heb aan de vrouwe van Vliet. Zou ik die schoenen kopen? Laten we nog maar even verder lopen naar de Hallebrug. Kijk eens, een kraam van een vreemde zilversmid. Wat heeft hij mooie gespen! En kijk daar, die beursjes, wat een prachtig leer!
Hier zijn we op de Hallebrug. De markt is hier wat ruimer dan in de Marktstraat, daar kun je eigenlijk met zoveel mensen niet goed tussen de kramen door. Hier staan de bierbrouwers om klanten te werven die van buiten de stad komen. En daar, een messenmaker. Hij heeft messen met mooi bewerkte heften, toch net weer anders dan de messenmaker hier in Oudewater. En wat ligt daar nu op zijn kraam, het lijkt een beetje op een lepel maar er zitten twee prikkers aan. Wat moet je daar nu mee doen?
Oei, wat een herrie, een bode slaat op het bekken voor het stadhuis. Laten we even gaan kijken wat daar te doen is. Eén van de burgemeesters gaat iets voorlezen! Hij heeft een groot vel perkament in zijn handen. Onderaan bungelt een zegel. Het is een heel officieel verhaal, we hebben weer een nieuw voorrecht gekregen. Graaf Willem de zesde van Holland geeft Oudewater het privilege om zelf marktgeld te heffen op de paardenmarkt. Dat betekent meer inkomen voor de stad. Misschien worden er nu wel meer straten verhard. Zullen we weer teruggaan naar de kraam van mijn vader?
Nettie Stoppelenburg
Tijdvak: Tijd van steden en staten
Hoofdlijn: Knooppunt van verbindingen
Weetjes:
Aleide en Arnoud Ghise:
Er is niet zoveel bekend over Oudewater in de middeleeuwen en dus ook niet over de mensen die hier woonden. Aleide en Arnoud Ghise zijn dus verzonnen.
De jaarmarkt:
In de middeleeuwen was Oudewater een belangrijke marktstad. Een jaarmarkt is een markt die één of meerdere keren per jaar wordt gehouden en die meerdere dagen duurt. Naar zo’n jaarmarkt kwamen zelfs kooplieden uit andere landen en daar kwamen ook weer speciaal klanten voor. Die gaven ook allemaal in Oudewater geld uit. Natuurlijk waren er ook weekmarkten met groenten en zuivel.
De graven van Holland gaven Oudewater allerlei rechten voor het houden van markten. Goederen moesten eerst in Oudewater op de markt worden aangeboden. Burgers van Woerden moesten zelfs eerst met hun spullen naar de markt van Oudewater voordat ze in hun eigen stad verkocht mochten worden. In 1413 kreeg Oudewater het privilege om een paardenmarkt te houden.
Kooplieden en banken:
Als er kooplieden uit andere delen van Europa komen, is het fijn als een bank is in de stad waar je op de markt wilt staan. Het is gevaarlijk om zakken met gouden en zilveren munten mee te sjouwen. Kooplieden namen op reis vaak geen geld mee, maar tegoedbrieven, papieren waarop stond dat zij bij de bankier van hun woonplaats een bedrag hadden afgegeven. De bankier in de plaats waar zij handel deden, moest hen dat bedrag uitbetalen en kreeg dan de tegoedbrief zodat hij het geld kon opeisen bij die andere bankier. In 1293 was er al een ‘Lombaardenhuis’, een bank, in Oudewater. Als er een bankier was, was er internationale handel. Een belangrijke taak van bankiers was het wisselen van buitenlands geld. En zij hielpen de kooplieden ook met contant geld. We weten dat het ‘Lombaardenhuis’ in 1411 in de Kapellestraat was.
Munten uit de middeleeuwen:
Er worden in Oudewater steeds meer munten gevonden die in de middeleeuwen zijn gebruikt. De zilveren ‘grosso’ uit Venetië zou je kunnen vergelijken met een eurocent nu, alleen was die niet van zilver. De gouden munt die bisschop Gerlach van Mainz heeft laten slaan, was heel wat meer waard! Deze munten dateren uit de veertiende eeuw en munten bleven lang in gebruik, dus ze kunnen zelfs op de jaarmarkt van 1513 verloren zijn!
De oostzijde van het kerkhof:
Dat is nu de Noorderkerkstraat. Tot 1811 werd het plein rondom de kerk ook nog echt als kerkhof gebruikt. Daar werden alleen arme mensen begraven en het zag er uit als een soort grasveld. Bij een jaarmarkt stonden er ook gewoon kramen op het kerkhof.
De Hallebrug:
Dat is de oude naam voor de Marktbrug.
Sint Annaklooster:
Het Sint Annaklooster is later verbouwd tot Gasthuis voor oude mensen en het stond aan het eind van de steeg die nu de Gasthuissteeg heet, tegen de wal.
Trippen:
Dikke houten slippers die je over je leren schoenen aandoet zodat je schoenen niet zo vies worden.
Dagvaarten:
Een ‘dagvaart’ is een soort conferentie om de ruzies aan de grens tussen Holland en Utrecht bij te leggen om oorlog te voorkomen. De graaf van Holland, de bisschop van Utrecht en het stadsbestuur van de stad Utrecht kwamen dan bespreken hoe ze de ruzies zouden oplossen. Er waren regelmatig ‘dagvaarten’ in Oudewater. We weten het zeker van de jaren 1323, 1376 en 1402. Waarschijnlijk was er het éne jaar een dagvaart in Oudewater en het andere jaar een dagvaart in Woerden.
Herberg ‘De Drye Coninghen’:
Dat is nu Havenstraat 4. Waarschijnlijk was het in 1413 nog geen stenen huis, zoals op de tekening.
Herberg ‘Het Vergulde Vlies’:
Dat is nu Korte Havenstraat 22.
Ridder Jan van Vliet en het kasteel Te Vliet:
Aan de provinciale weg naar Gouda staat nog steeds een stuk muur van het kasteel Te Vliet. Dat is in de middeleeuwen gebouwd. We weten niet zo heel veel over de familie die op het kasteel woonde, maar wel dat ze ook een huis in de stad hadden (daar woonden ze waarschijnlijk in de winter als ze het te koud vonden in het kasteel) en een mooie bank in de kerk. Ridder Jan van Vliet was getrouwd met een halfzus van Jacoba van Beieren. Later in de vijftiende eeuw, de eeuw waarin Aleide leefde, is het kasteel belegerd. De stenen van de ruïne zijn weer voor andere dingen gebruikt en zo bleef er steeds minder over. Op de tekening die Roelant Roghman in de zeventiende eeuw maakte, staat nog een hele toren. Nu nog maar een stukje muur.
Laken:
Laken is een wollen stof waar veel kleding van werd gemaakt. De belangrijkste industrie in het middeleeuwse Oudewater was de lakenindustrie. In 1407 wordt gemeld dat er een ‘ordonnantie op de draperyen’ is. Dat betekent dat er regels zijn opgesteld voor het maken van laken. In een akte uit 1460 staat dat er een lakenhal in de Kapellestraat is. Een lakenhal is een plaats waar iedereen die zich bezighield met het maken en verkopen van laken bij elkaar kwam en waar de stof verkocht werd. De lakenindustrie werd dus echt georganiseerd. Laken was verkrijgbaar in allerlei kleuren. Op de foto zie je stoffen die met natuurlijke kleurstoffen zijn gekleurd, net als in de middeleeuwen.
Het rare ding met twee prikkers:
Dat was een vork! In die tijd had je alleen een mes en een lepel om te eten. En je handen! Een vork was nieuwe uitvinding. De eerste vorken hadden maar twee tanden. En mensen moesten er echt aan wennen. Pas in de zeventiende eeuw werd het gewoon om met een vork te eten.
Het stadhuis:
In de tijd van Aleide was dat op de Hallebrug, waar nu de Heksenwaag staat. Het was een groter gebouw. Beneden was de waag, boven vergaderde het stadsbestuur.
Opdracht:
Markeer op een moderne plattegrond van Oudewater alle plaatsen waar in 1413 markt werd gehouden. Teken dan met scheve strepen daar overheen waar nu elke woensdag markt wordt gehouden. Wat is je conclusie over het belang van de jaarmarkt in 1413?
Gerard David en de Sint Michaëlskerk 1470
Voor Gerard kan de dag niet vroeg genoeg beginnen. Hij hoeft niet meer naar school! Natuurlijk was het fijn dat hij naar school mocht, dat hij heeft leren lezen en schrijven. Maar het liefste wat hij doet is toch tekenen en schilderen. Zijn vader is Jan David en schildert voor de Sint Michaëlskerk. De oude kruiskerk is een grote hallekerk geworden. Er zijn meer altaren, dus zijn er meer schilderijen nodig voor op het altaar, altaarstukken dus. De nieuwe muren moeten ook beschilderd worden. Er zijn beelden die beschilderd moeten worden. Kortom, werk genoeg! Natuurlijk zal Gerard niet meteen gaan schilderen. Hij moet eerst leren om verf te maken. Vandaag zal hij pigment moeten maken van malachiet, een groene steen. Dat wordt dan de basis voor groene olieverf. Niet zo’n spannend werkje, maar het hoort er nu eenmaal bij als je schilder wilt worden. Een andere schildersleerling maakt blauwe verf, van lapis lazuli. Dat is dure verf en dat mooie blauw wordt alleen maar gebruikt voor belangrijke personen op de schilderijen. Als beginneling mag hij daar nog niet aanzitten.
Twee uur later verzucht Gerard dat schildersleerling zijn ook niet alles is. De steen moet helemaal tot poeder fijn gemaakt worden. Hij had niet gedacht dat het zo lang zou duren. Er zit wel poeder in de vijzel, maar ook nog steeds stukken steen. Maar gelukkig, er komt afleiding. Er is een wagen gestopt op het kerkhof. En zo te horen wordt er iets uitgeladen. Hij durft niet weg te lopen, maar hij kijkt natuurlijk wel. Er wordt iets groots naar binnen gedragen. En dan ziet hij de man die er achteraan loopt. Dat is Albert van Ouwater! Hij is hier geboren, maar hij heeft nu een groot schildersatelier in Haarlem. Nu wordt Gerard toch wel heel erg nieuwsgierig naar dat grote pak. Hij weet wat er in moet zitten: een nieuw altaarstuk op het altaar van Sint Catharina. Hoe zal het er uit zien?
Gelukkig, zijn vader roept de leerlingen erbij. Ze mogen helpen met het openen van de kist. Eén voor één halen ze de panelen van het altaarstuk uit de kist. Ze zijn in doeken gewikkeld. Voorzichtig worden ze bij het altaar van Catharina tegen een stuk onbeschilderde muur gezet. De doeken worden eraf gehaald. Daar is Catharina, met het wiel waarop de slechte keizer haar had vastgebonden. En daar, op het andere zijluik, knielt Catharina voor de beul met zijn zwaard. Maar op het middenpaneel staat zij trots voor de keizer om haar geloof te verdedigen. Catharina is een slanke vrouw. Ze heeft een bleek gezicht met lang haar en een dunne neus. Ze heeft lange, slanke handen. Ze is wel een bijzonder mens, vindt Gerard. Zo ziet hij ze niet in Oudewater rondlopen, dit moet echt een heilige zijn. Albert van Ouwater vertelt dat een groot deel van het altaarstuk is geschilderd door een leerling van hem, ene Geertgen. ‘Jan’, zegt hij tegen Gerards vader, ‘die jongen is niet veel ouder dan jouw zoon daar, maar een talent! Hij is wees. Zijn familie heeft hem bij de heren van Sint Jan gebracht. Gelukkig zagen die wat ze in huis hadden!’
Gerard wordt een beetje jaloers als hij dit hoort. Die jongen mag al schilderen en hij staat hier nog te zweten boven het pigment! De rest van de dag is hij erover aan het denken. Als hij net als de andere leerlingen jarenlang alleen maar verf mag maken en kwasten aangeven, dat schiet niet op. Maar zijn vader zal hem niet voortrekken boven de andere leerlingen. Wat moet hij doen? Gerard bedenkt een plan. Albert van Ouwater gaat pas de volgende dag terug naar Haarlem. Hij logeert in het huis van de familie David. Deze avond wordt na het eten het tafelblad niet aan de muur gehangen. Jan David pakt een schetsboek en laat Albert van Ouwater zijn schetsen zien voor de schilderingen tegen de westwand van de Sint Michaëlskerk. Gerard pakt een plankje, een vel papier en een zilverstift. Papier is duur, maar hij gaat dit niet verknoeien. Met de zilverstift schetst hij een portret van Albert van Ouwater. Onderaan schrijft hij zijn naam. Als de familie en de gast naar bed gaan, legt hij de tekening op tafel. Als zijn tekening goed genoeg is, mag hij misschien mee naar het atelier in Haarlem.
Nettie Stoppelenburg
Tijdvak: Tijd van steden en staten
Hoofdlijn: Woord en beeld verbinden
Weetjes:
Gerard David:
Gerard David werd rond het jaar 1460 in Oudewater geboren. Zijn vader Jan David woonde en werkte hier als kunstschilder. We weten hoe Gerard David er uit zag omdat hij soms een zelfportret maakte tussen een groep mensen op een schilderij.
School in de middeleeuwen:
Nu is het heel vanzelfsprekend dat kinderen naar school gaan. Maar dat was niet altijd zo. Pas sinds 1 januari 1901 is er ‘leerplicht’. In de middeleeuwen gingen maar weinig kinderen naar school. Het kostte geld en de kinderen konden niet werken als ze naar school gingen. In de zeventiende eeuw werd het wel gestimuleerd dat kinderen naar school gingen, maar ze leerden eigenlijk alleen lezen en psalmzingen. Voor andere vakken moest er worden bijbetaald. In de zomer moesten boerenkinderen meehelpen met het hooien en met de oogst. Daarom hebben we nog steeds zo’n lange zomervakantie.
De Sint Michaëlskerk:
Op de plek waar nu de Sint Michaëlskerk staat, is Oudewater begonnen. Meer dan 1000 jaar geleden kwamen hier mensen wonen, tussen de Hollandse IJssel en het ‘oude water’, de Linschoten. Zij bouwden huizen van hout en leem met rieten daken. En ze bouwden een kerkje van hout.
In de 11e eeuw waren de inwoners van Oudewater al zo rijk, dat zij een kerkje lieten bouwen van natuursteen. Waar die stenen vandaan kwamen? Misschien uit Duitsland? Of misschien waren er nog stenen te vinden op de plek van het Romeinse castellum in De Meern? Die grijze natuurstenen – of ‘tufstenen’ – zijn later gebruikt voor de kerktoren.
Toen Oudewater groter werd, werd de kerk ook groter. In de 13e eeuw werd een nieuw stuk aan de kerk gebouwd, niet van tufsteen maar van baksteen. Een deel van het eerste kerkje werd afgebroken. Die tufsteen werd verwerkt in de toren. Die toren was groot en sterk want hij maakte deel uit van de stadsmuur. De kerk had nu een plattegrond in de vorm van een kruis. Zo’n kerk wordt ‘kruiskerk’ genoemd.
In de 14e eeuw was de kruiskerk te klein. Om de kruiskerk heen werd nu van baksteen een grotere kerk gebouwd en de kruiskerk werd afgebroken. De nieuwe kerk bestond uit drie stukken die allemaal even hoog en bijna even groot waren, net als een hal. Zo’n kerk heet dus een hallekerk. Dat is de kerk waar Jan David voor schilderde.
Beschilderde muren:
In de consistoriekamer van de Sint Michaëlskerk zijn nog wat restjes te zien van de oude schilderingen. Ook het houten gewelf van de kerk was lang geleden helemaal beschilderd.
Verf:
Tegenwoordig koop je verf in de winkel. Er zijn speciale winkels waar kunstenaars verf in tubes kunnen kopen, in allerlei kleuren. In de tijd van Gerard David en ook later, in de tijd van Rembrandt, maakten de kunstenaars zelf hun verf. Dat was het eerste dat je als kunstenaarsleerling leerde. De verf werd gemaakt van natuurlijke materialen: vermalen stenen, planten en soms zelfs vermalen kevers. Zo kreeg je ‘pigment’ en dat werd dan vermengd met een vloeistof zoals lijnolie.
Opleiding tot kunstenaar:
Als je tegenwoordig kunstenaar wilt worden, ga je naar een kunstacademie. In de tijd van Gerard David bestond dat nog niet. Je leerde het vak van een andere kunstenaar en vaak ging je na een tijdje weer naar het atelier van een andere kunstenaars omdat je weer iets nieuws kon leren.
De schilder Albert van Ouwater:
Albert van Ouwater is gezien zijn naam waarschijnlijk afkomstig geweest uit Oudewater. Hij was werkzaam te Haarlem, maar mogelijk ook op andere plaatsen. In 1604 schreef ene Carel van Mander een boek over Nederlandse schilders en hij noemde Albert van Ouwater. Hij had van een oude man, ene Albert Simonsz, gehoord dat de schilder Geertgen tot Sint Jans zijn leerling was geweest en dat de schilder Jan Mostaert hem niet meer had gekend. Dat zou betekenen dat Albert van Ouwater rond 1475-1485 in Haarlem werkte. In het archief van Haarlem is niets over hem te vinden. Het is natuurlijk mogelijk dat het achtervoegsel ‘van Ouwater’ verwijst naar de herkomst van de familie, dat het dus een soort achternaam is geworden. Dat zou vergelijkbaar zijn met de naam ‘Hieronymus van Aken’: wij kennen deze schilder als Jeroen Bosch omdat hij in Den Bosch woonde, maar zijn voorouders kwamen uit Aken.
Er is maar één schilderij, met de voorstelling van ‘De Opwekking van Lazarus’ dat op basis van de beschrijving van Carel van Mander met zekerheid aan Albert van Ouwater wordt toegeschreven. Dat schilderij hangt in een museum in Berlijn. Van Mander noemt Albert van Ouwater zeer kundig in het schilderen van landschappen. Dat klopt met de notitie van de Italiaan Marcantoon Michiel die in 1521 schreef dat in de collectie van kardinaal Grimani in Venetië geschilderde landschappen van ene ‘Albert de Holanda’ te zien waren. In Venetië hadden ze nog nooit van Oudewater gehoord, maar ze wisten wel dat deze schilder Albert uit Holland kwam.
Het kerkhof:
Wat nu het kerkplein rond de Sint Michaëlskerk is, was tot in de 19e eeuw het kerkhof. Rijke mensen werden in de kerk begraven, arme mensen op het kerkhof. Arme mensen konden ook geen grafstenen betalen, dus het kerkhof was gewoon gras en klei. Kinderen speelden op het kerkhof en er werd zelfs markt gehouden op het kerkhof.
Sint Catharina:
In deze tijd stond in de Sint Michaëlskerk een altaar voor Catharina van Alexandrië. Van Catharina werd verteld dat ze lang geleden in de stad Alexandrië in Egypte woonde. Ze was Christen, ze was heel geleerd en ze wist veel van de Bijbel. In die tijd werden Christenen regelmatig vervolgd. Catharina werd bij de keizer geroepen en de keizer wilde dat zij de Romeinse en de Egyptische goden zou aanbidden. Catharina weigerde en legde de keizer uit waarom zij het Christendom een betere godsdienst vond. De keizer wist daar niets tegenin te brengen en besloot Catharina dood te laten maken omdat ze niet wilde doen wat hij zei. Eerst liet hij haar op een groot houten wiel binden, maar het wiel brak. Toen liet hij een beul met een zwaard komen en Catharina onthoofden. Omdat Catharina haar geloof zo dapper had verdedigd, werd zij in de middeleeuwen een populaire heilige. Gerard David schilderde Catharina later zelf ook, tussen andere vrouwelijke heiligen, op het schilderij ‘Virgo inter virgines’. Vertaald is dat: de maagd (waarmee Maria, de moeder van Jezus werd bedoeld) tussen de maagden. Hij schilderde ook een portret van zichzelf op dat schilderij, achter Catharina.
De schilder Geertgen tot Sint Jans:
De eerste schilderijen van Gerard David zijn geschilderd in de stijl van Geertgen tot Sint Jans. Misschien heeft hij in Haarlem les gehad van deze schilder.
Van Geertgen tot Sint Jans is weinig bekend. Hij is waarschijnlijk geboren rond het jaar 1460 en overleed al vóór 1490. Hij woonde in het klooster van de Sint Jansheren in Haarlem, waar nu het Noord-Hollands Archief gevestigd is. Schilderijen van hem zijn te zien in Museum Het Catharijneconvent in Utrecht en in het Rijksmuseum in Amsterdam.
Duur papier:
In deze tijd werd papier gemaakt van versleten linnen. Hoe dat ging, kun je zien in de Papiermolen in het Openluchtmuseum in Arnhem.
Zilverstift:
In deze tijd waren er nog geen grafietpotloden zoals nu. Om te tekenen gebruikte je een zilveren stift. Zilver oxideert, wordt dus zwart, en daarmee kun je lijnen maken. Dat lukt overigens vaak ook al met een zilveren ring!
Hoe ging het verder met Gerard David:
We weten zeker dat Gerard David les heeft gehad in Gent. Hij heeft daar tekeningen gemaakt van het beroemde altaarstuk ‘Het Lam Gods’, dat nog steeds te zien is in de Sint Bavo in Gent. Waarschijnlijk heeft Gerard David in Gent les gehad van de schilder Hugo van der Goes. In januari 1484 werd hij ingeschreven als lid van het gilde in Brugge. Hij trouwde daar met Cornelia Cnoop. In 1523 stierf hij in Brugge. Schilderijen van hem hangen in musea over de hele wereld.
Opdracht:
In het centrum van Oudewater hangen op verschillende plaatsen reproducties van de schilderijen van Gerard David. Welke vind jij het interessantste of de mooiste en waarom?
Hennep in Hoenkoop 1532
‘Lise Korsendochter! Gaan jullie al die henneptuinen inzaaien?’ Het is boer Claes Simonszoon, van even verderop in de buurt. ‘Zeker’, zegt Lise, ‘Er is al bagger en stalmest opgebracht, dat zaaien gaat ons zeker lukken.’ ‘Nou’, zegt boer Claes, ‘Ik dacht zo, een weduwvrouw en jij bent ook maar een meisje, als jullie land kwijt willen, dan heb ik wel belangstelling.’ ‘Er zijn toch meer weduwen in de buurt die het ook lukt om hennep te verbouwen, waarom zou het ons niet lukken’, zegt Lise. ‘Maar die hebben niet zoveel land’, zegt boer Claes weer, ‘Zeg het maar tegen je moeder en als jullie je bedenken, dan weet je waar je terecht kunt.’
Lise loopt snel verder. Claes Simonszoon is niet de enige jaloers is en vraagt om hun land. Met het verbouwen van vezelhennep kun je goed verdienen, veel beter dan met de verbouw van haver en koren. Koren kun je hier eigenlijk niet meer verbouwen, het land is te nat en er komt schimmel op het koren. Sommige boeren in Hoenkoop blijven het proberen, zoals heemraad Cornelis Louwenszoon. Zijn vrouw Fye bakt er zelf brood van. Fye vertelt telkens vreemde verhalen over wat ze gedroomd heeft en Lise’s moeder zegt dat dat van de schimmel op het koren komt.
Nee, hennep, dat is de toekomst. Van vezelhennep wordt touw gemaakt voor zeeschepen en voor visnetten. Heer Jan van Woerden, de heer van Hoenkoop die dit jaar is overleden, heeft de boeren in Hoenkoop geholpen om met de teelt te beginnen. Er zat heel wat werk aan vast om al die sloten rond de henneptuinen te graven en hij heeft ook gezorgd voor het eerste zaad. Maar hij kreeg er ook extra inkomsten door. Elk jaar betalen de boeren de henneptiend aan de heer, een tiende van de inkomsten uit de hennep. Dit jaar zal de tiend voor het eerst betaald worden aan de zoon van heer Jan, Hubert van Vliet. Dat betekent ook dat alle henneptuinen weer opgemeten gaan worden want het bedrag dat elke boer betaalt, wordt bepaald aan de hand van de afmetingen van de henneptuinen. Lise heeft heer Hubert al een keer gezien op een rechtsdag, samen met zijn vrouw, vrouwe Anna van Zuylen van Nijevelt.
Als Lise het erf van de boerderij oploopt, ziet ze dat de roos tegen de voorgevel van de boerderij al knoppen krijgt. Haar ouders hebben die roos geplant toen zij werd geboren. Ze is geboren op 17 november, de naamdag van de heilige Elisabeth van Thüringen. Elisabeth van Thüringen gaf brood aan arme mensen terwijl haar man dat niet goed vond. Op een dag kwam hij haar tegen terwijl ze haar schort bij de zoom omhoog hield omdat ze daar broden in droeg. Hij vroeg haar om te laten zien wat ze bij zich had en toen ze dat deed, waren het geen broden meer, maar rozen. Lise weet nog dat haar vader haar dat verhaal voor het eerst vertelde en dat ze hem telkens weer vroeg om het te vertellen.
Maar als er knoppen in de rozen zitten, is het echt tijd om de hennep in te zaaien. De koeien hebben gekalfd en die kunnen nu de wei in. Gisteren heeft Lise samen met haar moeder een stierkalfje geslacht zodat ze stremsel voor de kaas kunnen maken van de maag. Ze heeft net een deel van het vlees naar Oudewater gebracht, dat was afgesproken met de familie Van Rooijen.
Als Lise haar boodschappenemmer binnenbrengt, ziet ze haar moeder al staan met de zak hennepzaad. ‘Als jij zaait, Lise, neem ik de eg om de voor te maken’, zegt Marrigje. ‘Voor het middagmaal hebben we zeker twee henneptuinen ingezaaid.’ Lise lacht. Ze zullen die Claes Simonszoon wel eens even laten zien wat twee vrouwen kunnen!
Nettie Stoppelenburg
Tijdvak: Tijd van ontdekkers en hervormers
Hoofdlijn: Leven in een kwetsbare delta
Weetjes:
Hoenkoop:
Aan de naam zie je al dat Hoenkoop een ‘cope-ontginning’ was. Iemand kocht dus het recht om samen met een groep mensen te gaan ontginnen (van een moeras akkerland te maken) en zo’n ontginning kreeg dan zijn (of haar?) naam. Willeskop is de cope van Willem, Benschop is de cope van Ben. ‘Hoen’ is waarschijnlijk een afkorting van een naam. In ieder geval is Hoenkoop een oude ontginning. Hoenkoop wordt al in 1122 genoemd. Toen waren er al ontginningen langs de Hollandsche IJssel en Oudewater bestond ook al. Er is een kaart uit ca 1530 waarop Hoenkoop en de boerderijen in Hoenkoop op te zien zijn.
Henneptuin:
Er zijn ook andere woorden voor henneptuin: hennep-akker of hennepwerf, maar het is hetzelfde.
Henneptuinen waren kleine stukjes land die aan alle kanten omringd waren door sloten. De bagger uit die sloten werd allemaal op de henneptuin gebracht, net als de mest uit de stal. Bagger en mest, zo groeide de hennep goed. De meeste henneptuinen lagen voor aan de weg, naast de boerderij. Wel zo gemakkelijk als je de mest uit de stal op de henneptuin gaat brengen.
Er zijn oude kaartjes van boerderijen met henneptuinen en ook op de oude kadasterkaarten zijn ze te zien. Dat helpt om henneptuinen te leren herkennen, als ze nog herkenbaar zijn tenminste. Want al die sloten, dat is lastig voor een boer met tractoren dus veel sloten zijn gedempt.
Tegenwoordig wordt op die oude henneptuinen geen hennep meer verbouwd. Soms is er boomgaard op aangelegd, soms is er nu een moestuin, soms is er op de vroegere henneptuin een bungalow naast de boerderij gebouwd en soms is het gewoon een stukje grasland. Maar rond Oudewater zijn er nog best veel henneptuinen herkenbaar!
De lijst van henneptienden van 1532:
Die lijst hoort bij het archief van de Heerlijkheid Hoenkoop en dat archief wordt bewaard bij Het Utrechts Archief. De eerste lijst dateert uit 1505 en er zijn tot in de 17e eeuw lijsten opgemaakt. Op de lijst staan alle eigenaren en gebruikers van de henneptuinen uit dat jaar en er staat ook bij hoe groot hun henneptuin was.
De mensen uit 1532:
Marrigje, de weduwe van Kors Janszoon, staat genoemd in de lijst van de henneptienden van Hoenkoop die in 1532 is opgemaakt. Of ze kinderen had, is niet bekend, dus Lise is verzonnen. Marrigje had veel henneptuinen in vergelijking tot de andere boeren in Hoenkoop.
Claes Simonszoon staat ook genoemd in de lijst, net als Cornelis Louwenszoon. Cornelis was ook ‘heemraad’, dat wil zeggen dat hij in het bestuur van het waterschap zat. Zijn vrouw Fye is in 1537 beschuldigd van toverij. Ze werd verhoord door rechters van het Hof van Utrecht en daar is een verslag van bewaard. Fye vertelde allerlei vreemde dingen en schimmel op het koren kan daar een verklaring voor zijn. De rechters oordeelden dat Fye een heks was en ze is gestorven op de brandstapel.
De heer van Hoenkoop:
Dat was in deze tijd de kasteelheer van kasteel Te Vliet net buiten Oudewater, het kasteel waar nu alleen nog een stukje muur van over is.
Vezelhennep:
Rond 1500 was de grond in de polders te drassig om nog koren te verbouwen. De boeren begonnen met de verbouw van vezelhennep. Van die vezelhennep werd touw gemaakt voor de tuigage van schepen. Met die schepen gingen koopvaarders naar het Oostzeegebied om koren te kopen. Van vezelhennep werden ook visnetten gemaakt en daar was in deze tijd ook veel vraag naar. En je kunt er nog veel meer van maken, zoals linnen. De eerste spijkerbroeken werden van henneplinnen gemaakt. In de Botanische Tuinen in Utrecht wordt elk jaar vezelhennep verbouwd, dat zie je ook op de foto.
Stremsel:
Dat wordt door de melk gedaan om er kaas van te kunnen maken.
Boodschappenemmer:
Dat was een emmer met houten duigen. Heel praktisch om vlees weg te brengen, maar ook voor groenten. Tegenwoordig zijn we gewend aan plastic verpakkingen en papieren dozen, maar dat was er nog niet in 1532.
Opdracht 1:
In 1532 werden nog geen meters gebruikt. De afmetingen van de henneptuinen is opgeschreven in ‘roeden’. Dat was een maat die door heel Nederland heen een beetje anders was. In Holland werd de Rijnlandse roede gebruikt en dat was 3,767 meter. De Rijnlandse roede kon verdeeld worden in 12 voet. In het Sticht, wat nu de provincie Utrecht is, werd de Stichtse roede gebruikt. Die was 3,756 meter en kon verdeeld worden in 14 voet van elk 0,268 meter. Eén voet was 10 duim en een duim was 0,027 meter.
Hoe lang was elk van de henneptuinen van Marrigje in meters?
Een henneptuin van 24 roede
Een henneptuin van 27 roede
Een henneptuin van 20 roede
Een henneptuin van 11 roede
Een henneptuin van 17 roede
Een henneptuin van 25 roede
Opdracht 2:
Ga naar Het Touwmuseum en bekijk het filmpje. Schrijf een verslag over hoe de hennepteelt in zijn werk ging en hoe je van hennep touw maakt.
De inquisitie in Oudewater 1554
Machteld moet eigenlijk op school zijn. Maar de dag tevoren heeft meester Huijch haar hard met de plak op haar hand geslagen en zo lang haar hand pijn doet, wil ze de meester niet meer zien. Spijbelen is niet zo moeilijk. Meester Huijch heeft zestig kinderen in zijn school zitten en hij kan ze nooit allemaal in de gaten houden. Thuis komt Machteld er ook wel mee weg. Haar moeder is dood, haar vader heeft het te druk met zijn werk om op te letten en de meid heeft het te druk met haar zusje Lysbeth.
Maar Oudewater is niet groot: in de stad zou Machteld worden herkend als ze op straat bleef lopen. De dichtstbijzijnde poort is de IJsselpoort maar in IJsselveere heeft ze niets te zoeken. De Waardpoort is een betere optie. Een half uur voordat de school begint, loopt Machteld over de Visbrug naar de Kapellestraat en langs de Doelen, het Ursulaconvent en de Commanderij naar de Waardpoort.
Bij een poort is het altijd wel druk. Er zijn altijd boeren die de stad inkomen om melk en groenten te verkopen, werklieden die de stad uitgaan voor reparatiewerk aan een boerderij, een enkele vrome boerin die de vroegmis heeft bezocht en teruggaat naar de boerderij. In die drukte glipt Machteld naar buiten.
Buiten de stad is het rustig. Geen lawaai van oliemolens, brouwerijen en karrenwielen over de straatstenen. Machteld loopt over de kade in het midden van de gracht, de hoek bij het autaar om. Vanuit de Waardpoort kun je niet op de singel tegenover de Lange Wal komen, maar dat vindt ze niet erg. Het gras en het riet zijn hoog en je komt hier hoogstens een enkele visser tegen. Langs de singel zijn de blekerijen en daar loopt altijd volk. De zwanen van de drift van de Schutterij hebben hier hun nesten gemaakt, maar de eieren zijn al uitgekomen en de zwanen zwemmen aan de overkant van de gracht.
Machteld trekt haar kousen uit en zit tussen het riet met haar voeten in het water. Binnenkort zullen de boerenkinderen weer weg blijven uit school, om thuis te helpen bij de hooibouw. Als ze al naar school komen. Met dit weer wil Machteld ook wel een boerenkind zijn. Ze heeft een stuk brood in haar schort gestopt. Het water van de buitengracht is schoon genoeg om te drinken.
Als Machteld de eerste kleine schaduw van de zon ziet, staat ze op. Ze loopt voor de Linschoterpoort langs, verder over de kade naar de Biezenpoort. Daar moet ze wel naar de singel, want voorbij de Biezenpoort loopt de kade dood tegen de muur. Ze komt langs het Lazarushuis en langs de scheepswerf, alletwee buiten de stadsmuren. Buiten de Broeckerpoort is het altijd druk. Vaak leggen de schepen uit Gouda, Rotterdam en Delft hier al aan. Er is een schip net aan het afmeren. Op het dek staat een priester en hij heeft soldaten bij zich. Machteld hoort de priester vragen naar het huis van de pastoor. Ze schrikt. De pastoor, dat is heer Jacob.
Machteld kent heer Jacob goed. Hij stuurt nooit een bedelaar weg en hij is nooit te moe om bij zieken op bezoek te gaan. Hij komt bij haar thuis voor haar vader en een zorgvuldig geselecteerd gezelschap uit de bijbel lezen. Machteld weet dat dat een geheim is, net zo geheim als dat hij haar en Lysbeth en Gijsbert en Marrichge Huberts spannende verhalen vertelt die ook uit de bijbel kwamen. Ze heeft gehoord dat mensen die uit de bijbel lezen op de brandstapel gezet worden als de Inquisitie er van hoort. De Inquisitie, dat is een rechtbank van de katholieke kerk. Iemand heeft het geheim verraden.
Machteld glipt door de poort naar binnen. Ze gaat niet direct rennen, want dat zou opvallen, maar ze loopt wel flink door, zo snel mogelijk over het Rodezand. Bij de wagenmaker wordt net een kar naar buiten gereden. ‘Ze komen heer Jacob oppakken’, zegt Machteld tegen de knecht. De school komt net uit. ‘De inquisitie is hier voor heer Jacob’, zegt Machteld tegen Roelof, die bij haar in de bank zit. Er zitten bedelaars op het kerkhof. ‘Ze komen heer Jacob halen’, zegt Machteld tegen de bedelaars. Terwijl Machteld verder rent naar het huis van de pastoor ontstaat op het Rodezand een opstootje. Er wordt geschreeuwd en de wagen wordt omver geduwd. De priester kan er niet door met zijn soldaten.
Heer Jacob komt al naar buiten omdat hij rumoer op straat hoorde. ‘Er is een priester van de Inquisitie’, zegt Machteld, ‘kom, ik weet een plek waar we ons kunnen verstoppen!’ Samen rennen ze over de Remigiusbrug, de steeg langs de muur in. Daar is een poortje naar het achterterrein van het Ursulaconvent. Het is één van Machtelds geheime plekjes. De scharnieren van het poortje zijn goed gesmeerd. Natuurlijk zijn er altijd wel nonnen bezig in het bakhuis of in de boomgaard of bij de schapen, maar die zijn druk aan het werk. En dicht bij het poortje is ook een ingang van de stedesloot en een betere schuilplek is niet te bedenken. Snel doen ze hun schoenen uit en hun kousen uit. Machteld en heer Jacob waden door het water, hij gebogen onder het gewelf, tot ze ver genoeg zijn.
En daar blijven ze, tot het donker wordt. Machteld weet nu eigenlijk niet hoe het verder moet, maar heer Jacob wel. Ze lopen samen verder door de stedesloot, onder de Kapellestraat door en in het Heilig Leven klimmen ze eruit. Het is stil op straat en heer Jacob klopt aan bij het huis op de hoek van de Kapellestraat. Niet zomaar een klop, maar drie keer snel achter elkaar, een pauze, en dan weer een klop. Een geheim signaal!
Ze hoeven niet lang te wachten, de deur gaat snel open. ‘Heer Jacob!’ fluistert de vrouw die open doet, ‘kom snel binnen, ze zoeken nog steeds.’ Het is Roemertje Hendrixdochter, de moeder van Roelof Snellius van Royen die op school bij Machteld in de bank zit. Machteld heeft haar nog nooit gesproken, ze kent haar alleen als de moeder van Roelof, die zo goed kan leren. Eigenlijk was ze een beetje bang voor die statige vrouw in haar dure zwarte jurk. Maar Roemertje is zo blij om hen te zien en zo blij dat heer Jacob veilig is, Machteld voelt zich helemaal thuis. Roemertje neemt hen mee naar de keuken en droogt Machtelds voeten met een linnen doek. Ze geeft hen vers bier en brood en dan brengt ze Machteld thuis, in het donker. Haar vader is nog aan het werk, die heeft haar niet eens gemist.
Nettie Stoppelenburg
Tijdvak: Tijd van ontdekkers en hervormers
Hoofdlijn: Wat geeft betekenis?
Weetjes:
Wat gebeurde er in 1554 in Oudewater?
Het enige wat we zeker weten, is dat de Inquisitie in 1554 iemand stuurde om een pastoor in Oudewater op te pakken op verdenking van ketterij. Dat mislukte omdat de burgers van Oudewater de Inquisiteur tegenhielden. De Inquisitie was de rechtbank van de katholieke kerk die mensen veroordeelde als zij geen goede katholieken waren. In die tijd mocht je bijvoorbeeld als gewone katholieke gelovige niet de bijbel lezen, dat mochten alleen priesters. Mensen waren het ook niet eens met dingen die in de katholieke kerk gebeurden, zoals de verkoop van ‘aflaten’. Mensen die een aflaat kochten, kochten daarmee vergeving voor dingen die ze verkeerd hadden gedaan. De katholieke kerk gebruikte dat geld voor het onderhoud van de kerkgebouwen.
Machteld:
Machteld Cornelisdochter heeft echt bestaan. Over haar jeugd is niet zoveel bekend, zelfs niet wie haar ouders waren. Wat weten we wel? Ze trouwde later met de bierbrouwer Gijsbert Dirckszoon van Praet en zij kregen vier kinderen. Aernt van Duyn schrijft over Machteld in zijn boek over de Oudewaterse Moord, hij noemt haar een dappere vrouw en vertelt dat haar man toen door de Spanjaarden is gedood. Machteld trouwde voor de tweede keer met Roelof Snellius van Royen, die toen professor was aan de Universiteit van Leiden. Hun zoon Willibrord Snellius van Royen werd een beroemd wiskundige. Er is zelfs een computer naar hem genoemd.
Meester Huijch en de school:
In 1545 wordt meester Huijch genoemd als schoolmeester van Oudewater. Waar in deze tijd het schoolgebouw was, is niet bekend. In dit verhaal is de school in de omgeving van de Sint Michaëlskerk, net als het huis van heer Jacob. In deze tijd zaten alle kinderen in de school bij elkaar en ze moesten om de beurt bij de meester komen om op te zeggen wat ze geleerd hadden. Als ze fouten maakten, kon de meester hen slaan met een houten ‘plak’.
Zwanen:
Knobbelzwanen werden in de middeleeuwen in de Nederlanden gefokt, voor het vlees, voor het dons en omdat ze zo sierlijk zijn. Ze werden in groepen, ‘zwanendriften’, gehouden in vijvers en kasteelgrachten. Wie zwanen wilde houden, moest het ‘zwanenrecht’ bezitten. Door de zwanen te ‘leeuwieken’, een stuk van de vleugels af te knippen, zorgde de eigenaar dat de vogels niet weg konden vliegen. De schutterij van Oudewater bezat het zwanenrecht. In de twintigste eeuw waren er in deze omgeving nog meerdere ‘zwanendrifters’, mensen die zwanen hielden. De zwanen zwommen dan in een bepaalde omgeving rond en als ze op de grond van een boer een nest maakten, kon de boer een vergoeding krijgen.
Waar loopt Machteld allemaal langs?
De Linschoterpoort, de Biezenpoort en de Broeckerpoort kun je terugvinden op de kaart van Jacob van Deventer. Buiten de Biezenpoort en de Broeckerpoort zijn op die kaart gebouwen ingetekend. Eén daarvan moet het ‘Lazarushuis’ zijn geweest. Daar werden mensen verpleegd die lepra hadden of ‘melaatsheid’. In de bijbel staat een verhaal over iemand die lepra heeft en die in de hemel komt. Zijn naam was Lazarus en daarom werden veel van dit soort huizen ‘Lazarushuis’ genoemd. Oudewater had in de tijd van Machteld ook al een scheepswerf en die moet bij de Broeckerpoort zijn geweest.
Heer Jacob:
In deze tijd was iedereen in Oudewater officiëel nog katholiek. Er waren meerdere priesters in de Sint Michaëlskerk en er waren ook meerdere altaren waar zij de mis opdroegen.
Eén van die priesters was Jacob Jacobszoon. In de belastinglijst van 1543 wordt hij genoemd als pastoor. In een lijst van leden van een broederschap die in 1550 is gemaakt, staat dat hij verbonden was aan het altaar van Sint Job. Hij wordt ook genoemd in de belastinglijst van 1553, maar niet in de lijsten van 1557 en 1561. Misschien was hij dus wel een paar jaar weg uit Oudewater, maar hij kwam terug. In 1594 stierf hij in Oudewater en in het grafboek staat hij genoemd als ‘Jacob Jacobsz pastoor’. Als iemand pastoor was, noemde je hem ‘heer’ en vandaar ‘heer Jacob’.
De priesters in de Sint Michaëlskerk droegen mooie gewaden als zij de mis opdroegen. Eén van die gewaden, een ‘kazuifel’, is bewaard gebleven. Hij dateert uit de eerste helft van de zestiende eeuw en toen is prachtig geborduurd in Amsterdam. Waarschijnlijk heeft heer Jacob deze kazuifel wel eens gedragen. Hij wordt nu bewaard in Museum Catharijneconvent in Utrecht.
Het Ursulaconvent:
Het Ursulaconvent was één van de kloosters in Oudewater in de middeleeuwen. Het was gesticht in 1414. Het kloosterterrein strekte zich uit tussen de Kapellestraat en de Nieuwstraat. Tegenwoordig is er nog een stukje van de kapel van het klooster over, dat zie je op de foto.
Het huis waar Roemertje Hendrixdochter en Roelof Snellius van Royen wonen:
Volgens de overlevering zou Roelof geboren zijn op de plaats waar nu Leeuweringerstraat 37 staat. Maar in de belastinglijst van 1553 staat zijn vader, Willeboort Jacobsz, genoemd als wonend in de Kapellestraat. In 1561 was Willeboort overleden en woonde zijn weduwe, Roemertje Hendrixdochter daar. Roelof trouwde later met Machteld en nadat hij was gestorven, kwam Machteld terug naar Oudewater en toen woonde zij in dat huis. Het huis stond op de hoek van het Heilig Leven en de Kapellestraat. Het is meer dan 200 jaar geleden afgebroken en nu is daar de tuin van de pastorie van de Rooms-katholieke kerk. In de Sint Michaëlskerk is nog een monument voor Roelof Snellius van Royen te zien.
Willeboort Jacobsz van Royen en Roemertje Hendrixdochter:
Willeboort stamde uit een belangrijke familie.
Zijn broer Jan was kanunnik van de Sint Pieterskerk in Utrecht, een priester dus, maar dan ook wel eentje met veel geld en invloed.
Zijn zus Catharina trouwde met Amel Hendrickszoon van Rijswijck. Amel was ‘schepen’, lid van het stadsbestuur, van Oudewater. Hun zoon Dirck werd pastoor in Oudewater en is ook bekend onder de naam ‘Theodorus Aemilius’. Hij vertrok in 1566 uit Oudewater omdat hij protestant was geworden. Hun dochter Aeltje trouwde met Willem Huygenszoon van Zwieten en hun kinderen zaten later in het stadsbestuur van Oudewater. Hun dochter Leytgen trouwde met Jan Jacobszoon van Rosendael en hij zat in het stadsbestuur van Gouda. Van Leytgen en haar man zijn portretten bewaard, die hangen in Museum Gouda.