Gerard David
ca 1460-1523 – schilder
Gerard David werd rond 1460 geboren te Oudewater als zoon van de schilder Jan David. Hij trouwde tussen 1497 en 1509 in Brugge met Cornelia Cnoop, dochter van de goudsmid Jacob Cnoop de Jongere en Kathelijne uter Vorst. Zij hadden één dochter, Barbara. Gerard David stierf op 13 augustus 1523 te Brugge.
In de vijftiende eeuw werd de Sint-Michaëlskerk in Oudewater verbouwd van een romaanse kruiskerk tot een gotische hallekerk. Er was in die periode genoeg werk voor kunstenaars in het stadje. De schilder Albert van Ouwater werkte tussen 1428 en 1465 in Oudewater. Er moet werk van de Haarlemse schilder Geertgen tot Sint Jans in Oudewater zijn geweest. Nog in 1531 wordt in de archieven van de Rekenkamer van Utrecht een glazenier uit Oudewater genoemd, Jan Pietersz., die de opdracht krijgt een raam voor de Utrechtse Buurkerk te maken. Omdat het middeleeuws archief van Oudewater in 1575 verloren is gegaan, is het niet mogelijk meer over deze periode te weten te komen.
Gerard David heeft zijn eerste opleiding waarschijnlijk van zijn vader gehad. De vroegste werken die van hem bekend zijn, tonen een stijlverwantschap met het werk van de Haarlemse schilder Geertgen tot Sint Jans. Mogelijk had hij ook een broer, die als ‘Jacob Jansz.’ tussen 1483 en 1509 in Haarlem actief was. Gerard David trok naar Vlaanderen, waar in die tijd de grote centra voor de schilderkunst waren. Mogelijk volgde hij een opleiding bij de schilders Justus van Gent en Hugo van der Goes in Gent. In zijn Gentse periode maakte hij schetsen naar voorbeeld van de koppen op het polyptiek ‘Het Lam Gods’. Ook in zijn latere werk is de invloed van Jan van Eyck zichtbaar. Uiteindelijk trok hij verder naar Brugge. Op 14 januari 1484 werd hij als ‘Gerard Janszuene, filius David’ ingeschreven als vrijmeester in het gilde van de beelden- en zadelmakers, waartoe ook de kunstschilders behoorden. In 1487 werkte David aan zijn eerste opdracht voor de schepenen van Brugge, een paneel met de voorstelling van het Laatste Oordeel. Enkele jaren later betrok hij een atelier bij de Vlamijncbrugge, waar hij tot 1523 woonde. In deze buurt woonden ook de schilders Hans Memling en Willem Vrelant. Gerard David werkte in dit atelier tot 1509 samen met Antheunis Huyghe, waarschijnlijk een gezel die de status van meester niet kon verwerven. Huyghe was in zo’n samenwerkingsverband verplicht om geheel in de stijl van zijn meester te schilderen. Gerard David bekleedde al snel functies in het gilde van Brugge. In 1488 werd hij tweede assistent van de deken, in 1495 en 1499 werd hij eerste assistent van de deken en in 1501 deken.
In 1498 voltooide Gerard David de twee panelen voor de Brugse schepenkamer met de voorstelling van het oordeel van Cambyses. Dit verhaal uit de oudheid is opgetekend door Herodotus: de rechter Sisamnes had voor geld een onrechtvaardig oordeel uitgesproken en werd in opdracht van koning Cambyses levend gevild. Cambyses liet de rechterstoel bekleden met de huid en wees vervolgens de zoon van Sisamnes, Otanes, tot opvolger aan. Dit verhaal werd in de vijftiende eeuw opgenomen in de ‘Gesta Romanorum’, een boek met volksvertellingen gebaseerd op klassieke auteurs, dat vanaf 1470 op diverse plaatsen werd gedrukt.
In de vijftiende eeuw was villen een nog bestaande straf die werd toegepast voor het vermoorden van vader of kinderen en voor majesteitsschennis. Het was ook gebruikelijk om schepenkamers, waar recht werd gesproken, te verfraaien met moraliserende voorstellingen over rechtspraak. Daartoe behoorden ook het Laatste Oordeel, het oordeel van Salomo en het verhaal van Suzanna en de ouderlingen. Brugge had in 1498 een periode van grote politieke onrust achter de rug na het overlijden van Maria van Bourgondië. Haar zoontje Filips de Schone was nog maar vier jaar oud en Brugge weigerde het gezag van haar echtgenoot Maximiliaan van Oostenrijk te erkennen. Uiteindelijk wist Maximiliaan toch Brugge te onderwerpen. De populaire Filips de Schone werd in 1494 op zestienjarige leeftijd tot hertog uitgeroepen. Op de panelen met het oordeel van Cambyses komt zowel zijn portret als dat van zijn raadsman Engelbert II van Nassau voor. De opdracht voor het schilderen van deze panelen moet dan ook van het Bourgondisch hof zijn gekomen. De waarschuwing in deze voorstelling heeft dus een dubbele bodem. Niet alleen worden corrupte magistraten gewaarschuwd, ook de gehele Brugse burgerij wordt gewaarschuwd voor de misdaad van majesteitsschennis waarop hen een gruwelijke straf wordt voorgespiegeld.
Op veel schilderijen van Gerard David vormt het landschap een belangrijk element. Zo zijn op het drieluik voor Jan des Trompes bossen, rotspartijen, een beek en diverse bloemen en planten te zien. Geheel naar de Vlaamse traditie zijn allerlei bloemen en planten geschilderd die in de natuur niet gelijktijdig voorkomen: ze zijn dus om iconografische redenen bij elkaar gebracht. In dit geval zijn de afgebeeldde planten bekend om hun zuiverende eigenschappen. Op de buitenluiken van een drieluik met de geboorte van Christus is een boslandschap geschilderd. Dit zijn de eerste panelen waarop het landschap niet is gebruikt als achtergrond, maar als hoofdonderwerp van de schildering. Ook op de verschillende panelen met de voorstelling van de Vlucht naar Egypte is veel aandacht besteed aan het landschap.
Tussen 1497 en 1509 trouwde Gerard David met Cornelia Cnoop. Cornelia was nog ongehuwd toen zij in 1497 van haar grootouders erfde. In 1509 voegde Gerard David een zelfportret en een portret van zijn vrouw toe aan een paneel met de voorstelling van de Virgo inter Virgines. David schonk dit paneel aan het Karmelitessenconvent van Zion te Brugge. Cornelia Cnoop was de dochter van de goudsmid Jacob Cnoop de Jongere. Cnoop was in 1504 en 1509 deken van het goudsmedengilde. Eén van de weinige portretten die Gerard David heeft geschilderd, toont een goudsmid en waarschijnlijk is dit zijn schoonvader. Door zijn huwelijk ging Gerard David deel uitmaken van een welgestelde familie.
In 1515 werd in het register van het Antwerpse schildersgilde ene ‘Gerard van Brugge’ als meester genoteerd. Dit moet Gerard David zijn geweest: ook andere schilders, zoals David’s rivaal Jan Provoost, waren om commerciële redenen lid van zowel het Brugse als het Antwerpse gilde. Gerard David was ook miniaturist. Na zijn overlijden betaalde zijn weduwe een schuld aan het gilde van de boekverkopers en de miniaturisten. Onder de miniaturen die aan hem en zijn atelier worden toegeschreven is het Breviarium van Isabella van Castilië.
In de laatste jaren van zijn leven was Gerard David regelmatig betrokken bij rechtszaken. De meest bekende is de zaak rond zijn schildersgezel Ambrosius Benson. Benson was afkomstig uit Lombardije en niet ingeschreven in het Brugse schildersgilde. Hij had enkele jaren voor Gerard David gewerkt maar verliet het atelier nogal overhaast, waarschijnlijk na een ruzie. Hij liet twee koffers achter. Gerard David opende deze koffers en vond daarin schildersmateriaal, een klein modelboek met koppen en naakten, een afgewerkte voorstelling van Maria, een paneeltje met een Bewening en een opzet voor een Maria Magdalena. David beweerde dat het zijn eigen ontwerpen waren en nam de koffers in beslag. Benson verklaarde dat hij de ontwerpen had ontleend aan Adriaen Isenbrant en Aelbrecht Cornelis. Benson bleek nog geld schuldig te zijn aan Gerard David en de schepenen bepaalden dat Benson nog voor Gerard David moest werken tot hij het geld had afgelost. Ondertussen bleven de koffers als borg in bezit van Gerard David. Maar hij bleef weigeren om de koffers terug te geven, ook nadat de schepenen dit hadden verordonneerd, en op 28 januari 1520 werd Gerard David gevangen gezet. Andere rechtszaken hadden betrekking op schulden die de schoonvader van de schilder was aangegaan. Gerard David betoonde zich bij deze processen bijzonder halsstarrig en twistziek.
Gerard David kreeg in deze tijd minder opdrachten en was dus afhankelijk van de vrije markt. Hij schilderde dus minder veelluiken en meer kleine panelen. Bovendien moest hij zich aanpassen aan de collectieve smaak van de burgerij van Brugge en dat resulteerde in populaire voorstellingen als ‘De rust op de vlucht naar Egypte’ en ‘Madonna met de paplepel’. Eén van zijn panelen met ‘De rust op de vlucht naar Egypte’ heeft zelfs pigmentpuntjes, zodat geconcludeerd kan worden dat de schilder een ponstekening gebruikte om meerdere exemplaren van dezelfde voorstelling te maken. Toch is zijn schilderstijl in deze periode heel ontspannen en lieflijk met een verfijnd kleurgebruik. In zijn behandeling van licht en schaduw staat hij dichtbij het ‘sfumato’ van Leonardo da Vinci.
Gerard David stierf op 13 augustus 1523 en hij werd begraven onder de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge. Zijn minderjarige dochter Barbara trouwde heel snel na het overlijden van haar vader en kwam zo onder de voogdij uit. Cornelia leidde een vrij wild leven en werd onder voogdij geplaatst en in 1526 failliet verklaard. In 1530 hertrouwde ze met iemand van buiten Brugge waardoor zij haar Brugse poorterschap verloor. Ze vertrok uit Brugge.
Gerard David is lange tijd een min of meer vergeten schilder geweest. Carel van Mander noemt hem als “Gerard van Brugge” en meldt dat hij zeer geprezen wordt maar dat hijzelf (Van Mander) geen van de werken van deze schilder heeft gezien. In de zeventiende eeuw noteerde Jacob de Damhoudere de tekst op zijn grafsteen in de Onze-Lieve-Vrouwekerk: ‘Wat het west (onder den thooren) onder een blauwen zerk licht Meeste Gheeraerdt Davidts, gheboren van Oudewater, schilder zeer excellent ende vermaert, die stierf 1523 den 13 Ougst ende joncvrauwe Cornelie filia Jacob Cnoop, Meester Gheeraerts wijf, die staerf 15.., ende zijn wapen was d’azur à la fesse d’argent 3 cnoops, ghelijck frere gordels van blaeu ..’.
Literatuur:
Hans J. van Miegroet, Gerard David. Antwerpen, 1989.
Karel van Mander, Het Schilder-Boeck. 1604
Erwin Panovsky, Early Netherlandish Painting. 2 delen. 1953.
M.J. Friedländer, Die Altniederländische Malerei. Berlijn 1924.