Het stadsbestuur en hun taken

Instelling van het stadsbestuur

Rond 1265 verleende bisschop Hendrik van Vianden aan Oudewater stadsrechten. Korte tijd later kwam Oudewater in handen van de graven van Holland. De oudste vermelding van het stadsbestuur dateert uit 1322, in een privilege dat graaf Willem III aan Oudewater verleende. Er is dan sprake van zeven schepenen, een schout en twee burgemeesters. In 1394 mocht een secretaris worden aangesteld. Het handvest dat graaf Albrecht van Beieren in 1401 uitvaardigde, betekende een belangrijke uitbreiding van het stadsbestuur. Nieuw was een raad van acht mannen, die jaarlijks op 31 mei uit de burgerij werden gekozen en dan door de baljuw, als vertegenwoordiger van de graaf, werden benoemd voor één jaar. De bepaling dat zij een bepaald bedrag aan belasting moesten opbrengen, geeft aan dat het hier wel om de elite onder de burgerij ging, net als dat overigens voor de zeven schepenen het geval was. De verkiezing van de burgemeesters moest plaats vinden op 28 oktober. De verkiezingsprocedure verliep tamelijk ingewikkeld. De stad was verdeeld in vier wijken: het Leeuweringer, het Capelle, het Wijtstraeter en het Gommiger vierendeel. Deze indeling bleef eeuwenlang in gebruik, niet alleen voor verkiezingen maar voor tal van registraties. Schout, schepenen, de raad van acht en de aftredende burgemeesters kozen uit ieder vierendeel acht burgers.Uit de groep van tweeëndertig burgers, schout, schepen en raad van acht werden dan negen kiesmannen geloot. Zij kozen de nieuwe burgemeesters, die niet op dat moment schepen of ‘acht’ mochten zijn en in de drie jaar daarvoor niet het ambt van burgemeester hebben bekleed.

De functies: schepenen en schout

‘Schepenen’ waren van oor­sprong rechters. Het woord is afgeleid van het Middel­nederlandse woord ‘scep­pen’ wat ‘in orde brengen’ betekende. De schepenen waren zowel rechters als bestuur­ders. In Oudewater waren in de zeventiende eeuw zeven schepenen in functie.

De schout was het hoofd van de ‘sche­penbank’; in dorpen had de schout een soort burgemeestersfunctie, maar in een stad als Oudewater was dat anders. Hier had hij een taak die te vergelij­ken is met die van commissaris van politie en bij een rechts­zaak had hij een taak die te vergelij­ken is met die van de tegen­woordige officier van justitie. Omdat Oudewater een stad was, had de schepen­bank als rechtbank de bevoegd­heid om een misdadi­ger tot de doodstraf te veroorde­len, deze bevoegdheid wordt de ‘hoge jurisdictie’ genoemd. Op het Markveld, zo ongeveer waar nu de grote parkeerplaats en de sportvelden liggen, stond ooit de galg. De schandpaal stond op het kerkhof bij de Grote of St. Michaëlskerk. Het kwam ook wel voor dat iemand als straf gevangen werd gezet, op water en brood: dat gebeurde dan meestal in de ‘Gevangentoren’, de laatste rest van de middeleeuwse IJsselpoort die bij de Romeijnbrug stond. Ook de kelder van het stadhuis werd wel als ‘cachot’ gebruikt. Dat gebeurde in ieder geval voor de televisiefilms van Swiebertje …. In vroeger eeuwen was het heel gewoon om een weerspannige verdachte te pijnigen om zo een bekentenis los te krijgen. Dat gebeurde hier in het stadhuis, in de weeskamer, die in de 19e eeuw burgemeesterskamer werd. Hier werd dan bijvoorbeeld een katrol met een touw vastgemaakt aan de balken zodat een beklaagde met de armen achter de rug opgehesen kon worden. Bij voorkeur naakt. Omdat het stadhuis dus ook rechtbank of vierschaar was, hangt boven de schoorsteen in de hal een schilderij van vrouwe Justitia. Zoals het hoort, heeft ze een blinddoek voor omdat ze zonder aanzien des persoons recht spreekt. In haar ene hand houdt ze een weegschaal om het rechtvaardige oordeel te symboliseren, in de andere hand het zwaard wat de straf symboliseert.

De baljuw

De ‘baljuw’ was de vertegen­woordiger van de lands­heer. Hij was voorzitter van het stadsge­recht en deed de uitspraken. In de zeventiende eeuw kon iemand zowel baljuw (rechter) als schout (aanklager) zijn, in de achttiende eeuw werd dit in steeds meer steden verboden. In alle Neder­land­se steden en dorpen waren tot aan de Franse tijd bestuur en recht­spraak op deze manier geregeld.

De vroedschap

In de vijftiende eeuw werd de ‘vroedschap’ ingesteld. ‘Vroed’ betekent wijs. Een lid van de vroedschap werd aangeduid als ‘raad’ of ‘raad in de vroedschap’. Een ‘raad in de vroed­schap’ had de taak om advies te geven aan de schepenen. De leden van de vroed­schap kozen jaarlijks de schepenen, waarna ze werden benoemd door de baljuw. In de zeventiende eeuw deelde de vroedschap de bestuurstaken met de schepenen. Een vroedschap telde minimaal 16 en maximaal 24 leden.

De burgemeesters

Burge­mees­ters en schepenen vormden samen ‘de magistraat’, de uitvoerende macht die de dagelijkse beslis­singen in de stad nam. Zij zijn vergelijkbaar met het huidige college van burge­meester en wethouders.

In elke stad waren minstens twee burgemeesters. Zij werden gekozen uit de schepenen en dienden voor twee jaar. Het eerste jaar in functie was een soort ‘junior-jaar’, het tweede jaar was het jaar als ‘regerend burgemeester’.

Burgemees­ters, schepe­nen en vroed­schap gezamenlijk namen de beslissin­gen die van politiek belang waren. Verder was er een secreta­ris of ‘geheimschrijver’, die verant­woor­delijk was voor de notulen van de vergade­ringen, de correspondentie en de archief­vorming.

Meer zelfbestuur

Tot 1591 bleef het stadsbestuur functioneren zoals het in 1401 was ingesteld. De Staten van Holland, als nieuwe souverein, verleenden Oudewater in dat jaar meer autonomie. In plaats van de raad van acht mannen werd een vroedschap van vierentwintig personen benoemd. De vroedschap heeft zeggenschap bij de verkiezing van de schepenen en de burgemeesters. De leden van de vroedschap zijn voor hun leven benoemd en bij overlijden of vertrek van een lid, kiezen de andere leden van de vroedschap een nieuw lid. De vroedschap bestaat uit de ‘rijkste, gequalificeerdste en vreedsamigste’ burgers van de stad. De burgemeestersverkiezing vond vanaf dit jaar plaats in de vroedschap. Alle leden hadden stemrecht, evenals de baljuw. Een burgemeester kon herkozen worden voor een tweede jaar. Wie herkozen was, moest daarna twee jaar wachten voordat hij opnieuw herkozen kon worden. De nieuwe burgemeester mocht geen schepen zijn en niet te nauw verwant aan de andere burgemeester en aan de vroedschapsleden. De vroedschap verkoos ook de schepenen. Ieder jaar diende zij samen met de baljuw een voordrachtslijst in van veertien personen, vier van de zeven zittende schepenen en tien andere burgers. De stadhouder – of als er geen stadhouder was, de Staten van Holland, kozen uit deze lijst zeven schepenen, waarvan twee uit het zittende college.

In 1671 werd het aantal leden van de vroedschap teruggebracht van vierentwintig naar achttien, op verzoek van het stadsbestuur. Als reden werd genoemd ‘het afsterven van veele der aanzienlykste en tot de Regering bequaamste persoonen’. Het is een reden die wat luguber aandoet, omdat het stadsbestuur nog eens fors uitgedund zou worden door de pestepidemie van 1672-1673, waarbij onder andere Willem Tromper en Hendrik Claesz van Lexmondt stierven.

Het stadsbestuur en de touwindustrie

De economie van Oudewater was al sinds de vroege zestiende eeuw gebaseerd op de touwindustrie en dat had geleid tot een hoog niveau van welstand. Hoewel het Spaanse leger in 1575 de stad grotendeels had verwoest, slaagden de lijndraaiers erin om Oudewater binnen enkele decennia tot de oude rijkdom terug te brengen. Handelsschepen, visserij- en oorlogsvloot: zij hadden touw nodig en de lijndraaiers van Oudewater lieten zich erop voorstaan dat zij alleen de beste kwaliteit leverden. Juweliers, zijdetwijners en kantwerkers vestigden zich in het stadje en de rijke burgers lieten fraaie nieuwe huizen bouwen. De lijndraaiers waren in de zeventiende eeuw in principe goed vertegenwoordigd in het stadsbestuur met leden van families als Van der Lee, Van Dam, Speyert, Coppert en Van Wijngaerden. Vele “resoluties” (besluiten van het stadsbestuur) hadden ook betrekking op de touwindustrie en op het waarborgen van de kwaliteit en de veiligheid. Ook in de 18e eeuw, toen de touwindustrie terug liep, bleef de bemoeienis van het stadsbestuur groot. Zij stelden bijvoorbeeld de lijndraaiersknechtsgildebeurs in, een noodfonds voor zieke en oude knechts, en toen er misbruik van werd gemaakt, was het het stadsbestuur dat voor aanpassingen in het reglement zorgde.

Veranderingen in de Franse tijd

De periode van de Bataafse Republiek, vanaf 1795, en nog meer de tijd dat Nederland deel uitmaakte van het Franse rijk onder Napoleon, bracht grote veranderingen in de stadsbesturen. In die tijd kreeg dat een vorm die veel lijkt op die van het huidige gemeentebestuur: één burgemeester, wethouders en raadsleden. Er werd van alles geregeld: burgerlijke stand, volkstellingen, huisnummers, achternamen en archieven als onderdeel van het democratisch bestel. Daarvoor waren ook steeds meer ambtenaren nodig, zodat het stadhuis van Oudewater op den duur te klein werd. Tot 1968 was iedereen nog in het oude stadhuis gepropt, maar de brand in dat jaar noopte tot het zoeken van een andere lokatie als gemeentekantoor.

De huidige burgemeester van Oudewater is dhr Danny de Vries.

Klik hier voor de lijst van Burgemeesters van Oudewater 1466 – heden