De Gave Gods

1636

‘Jannetje! Je mutsje zit scheef’. Hendrick bukt om zijn zusje te helpen. Hij controleert meteen ook de rest van haar kleding. Sinds hun moeder gestorven is, heeft Jannetje geleerd om zichzelf aan te kleden, maar het is lastig voor zo’n klein meisje. Waar is Willempje? O, ze komt net de trap aflopen. ‘Hendrick’, roept zijn vader, ‘heb je je hond goed vastgezet? Je weet het, als hij los rondloopt dan mag de gerechtsbode hem doodslaan.’ Ja, Hendrick weet het, het is één van de regels als er pest is en er is nu pest. Niet alleen in Oudewater maar in de hele Republiek. Hij heeft Wolf met een ketting vastgezet in de tuin. Dat leek hem veiliger dan een touw, want dat zou Wolf door kunnen knagen.

Hendrick pakt zijn hoed van de haak. Hij is nu 13, hij kan zich eigenlijk niet meer op straat vertonen zonder hoed en zeker niet op de dag dat zijn vader gaat trouwen. Samen met zijn zusjes loopt hij door de gelagkamer van de herberg. Vader staat al bij de deur te wachten in zijn mooie zwarte kostuum met de grote wagenwielkraag. Hij heeft zijn hoed in zijn hand. Vader tilt Jannetje op en die slaat meteen een arm om zijn nek. Ze vindt het altijd geweldig als hij haar draagt. Met hun vieren lopen ze naar buiten.

Net voorbij het stadhuis kijkt Hendrik naar links, de Havenstraat in. Aan het huis van de zijdekoopman Gijsbert Gijsbertszoon van Kersbergen hangt de strobundel uit. Een paar weken geleden heeft zijn stiefmoeder daar de zwarte zijde voor haar trouwjapon gekocht. Nu heeft Gijsbert Gijsbertszoon de pest. Zijn vrouw, Gerrigje, heeft zodra hij ziek werd de kinderen de stad uitgestuurd naar een boer. Als iemand in huis ziek is van de pest, moet er een strobundel aan de voorgevel uitgehangen worden als waarschuwing dat je dat huis niet binnen mag gaan.

Ook bij de apotheker in de Wijtstraat hangt de strobundel uit. Hendrick heeft daar pas nog kruiden gekocht om de lucht in huis te zuiveren. Rozemarijn, salie, wijnruit, melisse en kruizemunt. Er liggen zakjes met kruiden in alle bedden en ze dragen allemaal kleine zakjes met kruiden bij zich. Elke ochtend spoelen ze hun mond met water waar sinaasappelschillen of citroenschillen in hebben gelegen. Maar als de apotheker en zijn gezin nu ook ziek zijn, helpen die kruiden dan wel?

Bij de kerk staat zijn nieuwe stiefmoeder op hen te wachten. Ze heeft haar nieuwe zwartzijden japon aan met een grote, platte kanten kraag. Op het kerkhof ligt een dubbel graf open en als ze de kerk binnengaan, ziet Hendrick dat er ook een graf open ligt in het schip van de kerk. Hendrick weet dat sommige kinderen waar hij mee op school heeft gezeten, pas zijn gestorven aan de pest. Ook zijn tante Weijntje is gestorven aan de pest, in april. Haar stiefzoon Jan van Rodenburg is er vandaag bij, hij staat naast Hendricks’ stiefmoeder. Hij zal zo getuige zijn bij het huwelijk.

Het is vreemd om in deze tijd te trouwen, helemaal niet feestelijk. Maar Hendricks vader en zijn nieuwe stiefmoeder wilden niet langer wachten. Vader vindt dat hij als herbergier niet zo goed voor zijn twee kleine meisjes kan zorgen. Willempje en Jannetje zijn al dol op haar. Ze is ook aardig, vindt Hendrick. Hij heeft haar verteld dat hij schilder wil worden en ze heeft al aan zijn vader voorgesteld om hem bij een schilder in Leiden in de leer te doen. En niet alleen dat ze aardig is, het is ook fijn dat ze vader kan helpen in de herberg.

Dominee Lydius komt uit de kamer waar de kerkenraad vergadert. Hij leest een psalm voor en dan leggen Hendricks vader en zijn stiefmoeder de trouwbelofte af. Dat is het, want de dominee vindt dat het tijdens ‘de Gave Gods’ geen tijd is voor feestelijke kerkdiensten voor een huwelijk. De koster staat klaar om de namen te noteren in het trouwboek van de kerk. Hij heeft nog een ander boek openliggen, het boek waarin de begravingen worden geregistreerd. Hendrick wil het liefst zo snel mogelijk weer naar buiten.

Als ze thuis komen, heeft de waard uit de Doelen net de maaltijd gebracht. Hendrick ziet eierkoeken, gemberwafels, een gebraden voorkwartier van een kalf, een gebraden patrijs, een schaal roompap, haring en wittebrood. Het ziet eruit als een stilleven, op dat witte tafellaken. Toch nog een beetje feest vandaag! Maar Hendrick loopt eerst de tuin in, naar Wolf. Wolf springt tegen hem op als hij de ketting los maakt. ‘Kom mee, Wolf’, zegt Hendrick, ‘er is ook wat lekkers voor jou!’


Auteur: Nettie Stoppelenburg
Tijdvak: Tijd van regenten en vorsten | Hoofdlijn: Wat weten wij?


Weetjes

Ordonnantie op de pest
De pest is tegenwoordig een zeldzame ziekte, maar van 1349 tot ver in de zeventiende eeuw waren er regelmatig pestepidemieën in Nederland. Er zijn twee vormen van pest: longpest en builenpest. Longpest wordt verspreid door besmette druppeltjes speeksel, die bij hoesten zelfs wel vier meter ver kunnen komen. Besmetting kan plaats vinden van mens op mens, maar het kan ook door bijvoorbeeld kleding waar speeksel op gekomen is. Longpest is heel erg besmettelijk en bijna iedereen die er ziek van wordt, gaat dood. De andere vorm, builenpest, wordt overgebracht door een vlooienbeet. Op de plaats van de beet ontstaat een puistje dat uitgroeit tot een grote zwarte puist. Daarna gaan de lymfklieren opzwellen. Lymfklieren heb je in je lies, in je oksel en in je nek. Zo kun je een bloedvergiftiging met hoge koorts krijgen. Ongeveer 20 tot 40 % van wie ziek wordt van builenpest, kan genezen. Maar de meeste mensen gingen ook aan builenpest dood. In de tijd van Hendrick wisten de mensen niet hoe je de pest kon krijgen, maar wel dat het heel besmettelijk was. Het stadsbestuur liet daarom in 1624 en 1636 in het ‘ordonnantieboek’ opschrijven wat mensen wel en niet mochten doen tijdens de pest.
De Gave Gods
Zo noemden de mensen in deze tijd de pest. Zo staat het ook in het ordonnantieboek van het stadsbestuur. Het was bekend dat de pest besmettelijk was, maar hoe die besmetting precies ging, dat was voor hen niet duidelijk. Dokters hadden toen nog niet van bacteriën gehoord.
Loslopende honden
In het ordonnantieboek staan een aantal regels die gaan over honden. Mensen dachten in die tijd dat honden de besmetting met pest konden overbrengen. Loslopende honden waren daarom verboden. De gerechtsbode, zoals de politieagent van het stadsbestuur toen genoemd werd, mocht honden zelfs doodslaan. Dit is wat er precies staat: 14 Ende alsoo wort bevonden dat de honden van besmette huijsen dagelix lopen ende de honden van noch onbesmette huijsen zoe oock inde huijsen selff ende oock ter con- trarie de honden van de onbesmette huijsen in de huijsen ende op de erven alrede besmet ende geinfecteert sijnde waer uut niet, dan meerder infectie staet te beduchten
Hendrick
Hendrick, Willempje en Jannetje waren de kinderen van Gerrit Janszoon van Ommen en Ariaentje Jacobsdochter. Toen Hendrick geboren werd, woonden zijn ouders nog bij zijn grootvader, Jan Janszoon van Ommen, in het huis Peperstraat 9. Hendrick is gedoopt op 12 augustus 1623, zijn zusjes zijn jonger. Hun moeder, Ariaentje Jacobsdochter, was voor het jaar 1636 gestorven. Gerrit Janszoon van Ommen trouwde op 4 augustus 1636 voor de tweede keer, met Maertje Gerritsdochter Verschuer.
De herberg
Dat is herberg ‘De Pelicaen’, Kapellestraat 5. Gerrit Janszoon van Ommen was daar herbergier.
Kleding in 1636
In deze tijd droegen mannen buitenshuis een hoed. Het was een grote schande als je blootshoofds buiten liep of als iemand die hoed van je hoofd stootte. Was je in gezelschap van iemand die echt veel belangrijker was, dan moest je wel je hoed afzetten. Vrouwen en meisjes droegen een mutsje. Mannen en vrouwen die rijk waren, droegen vaak ronde, geplooide witte kragen. Zo’n kraag moest vaak gewassen worden en dan moest de stof met stijfsel stevig gemaakt worden zodat de plooien bleven zitten. Als je zo’n kraag droeg, had je dus personeel om dat allemaal te doen. Om een stof zwart te verven, waren verschillende verfbaden nodig. Zwart was daarom een dure kleur. Wie rijk was, liet dat zien door zwarte kleding te dragen, ook tijdens een huwelijk. Pas in de negentiende eeuw lieten rijke vrouwen een witte trouwjapon maken. Maar niet iedereen kon het zich veroorloven om kleding voor één dag te laten maken: een trouwjapon moest ook na de trouwdag gedragen kunnen worden. Het duurde daarom tot de tweede helft van de twintigste eeuw voordat het gewoon werd om in een witte jurk te trouwen.
Kruiden om de lucht te zuiveren

Er zijn allerlei oude recepten bewaard gebleven die zouden helpen tegen de pest. Ze maken gebruik van kruiden die zeker een zuiverende werking hebben. Maar tegen de pestbacterie hielp dat niet. De bacterie werd door besmette ratten en mensen. Als ergens de pest uitbrak, probeerden veel mensen te ontsnappen door ergens anders naar toe te reizen. Maar soms waren ze al besmet en dan namen ze de bacterie mee. Zo kon de pest zich vaak heel snel verspreiden.

Het kerkhof en graven in de kerk
Wat nu het kerkplein is rond de Sint Michaëlskerk, was toen het kerkhof. Daar werden alleen de mensen begraven die niet genoeg geld hadden voor geen graf in de kerk zelf. Begraven in de kerk kostte best veel geld. Wie genoeg geld had, liet zich in de kerk begraven en had ook een grafsteen. Van de grafstenen die nog over zijn, liggen er veel in het koor van de Sint Michaëlskerk.
Tante Weijntje en de familie van Rodenburg
Weijntje Jansdochter van Ommen, de zus van Gerrit Jansdochter van Ommen, was in 1622 getrouwd met Claes van Rodenburg, de brouwer in brouwerij ‘De Gecroonde Bel’. Uit zijn eerste huwelijk had Claes al een zoon, Jan van Rodenburg. Hij was brouwer in de brouwerij ‘De Witte Leeuw’ aan de Markt. Tante Weijntje werd op 5 april 1636 begraven. Van de grafsteen van de familie Van Rodenburg is maar een klein stukje bewaard.
Werd Hendrick schilder?
Ja, Hendrick van Ommen werd later schilder. In het stadskantoor hangt het grote schilderij dat hij maakte voor de regentenkamer van het Weeshuis.


Opdracht

Welke uitvindingen waren belangrijk bij het ontdekken van oorzaken van ziekten zoals de pest?