Gerard David en de Sint Michaëlskerk

1470

Voor Gerard kan de dag niet vroeg genoeg beginnen. Hij hoeft niet meer naar school! Natuurlijk was het fijn dat hij naar school mocht, dat hij heeft leren lezen en schrijven. Maar het liefste wat hij doet is toch tekenen en schilderen. Zijn vader is Jan David en schildert voor de Sint Michaëlskerk. De oude kruiskerk is een grote hallekerk geworden. Er zijn meer altaren, dus zijn er meer schilderijen nodig voor op het altaar, altaarstukken dus. De nieuwe muren moeten ook beschilderd worden. Er zijn beelden die beschilderd moeten worden. Kortom, werk genoeg! Natuurlijk zal Gerard niet meteen gaan schilderen. Hij moet eerst leren om verf te maken. Vandaag zal hij pigment moeten maken van malachiet, een groene steen. Dat wordt dan de basis voor groene olieverf. Niet zo’n spannend werkje, maar het hoort er nu eenmaal bij als je schilder wilt worden. Een andere schildersleerling maakt blauwe verf, van lapis lazuli. Dat is dure verf en dat mooie blauw wordt alleen maar gebruikt voor belangrijke personen op de schilderijen. Als beginneling mag hij daar nog niet aanzitten.

Twee uur later verzucht Gerard dat schildersleerling zijn ook niet alles is. De steen moet helemaal tot poeder fijn gemaakt worden. Hij had niet gedacht dat het zo lang zou duren. Er zit wel poeder in de vijzel, maar ook nog steeds stukken steen. Maar gelukkig, er komt afleiding. Er is een wagen gestopt op het kerkhof. En zo te horen wordt er iets uitgeladen. Hij durft niet weg te lopen, maar hij kijkt natuurlijk wel. Er wordt iets groots naar binnen gedragen. En dan ziet hij de man die er achteraan loopt. Dat is Albert van Ouwater! Hij is hier geboren, maar hij heeft nu een groot schildersatelier in Haarlem. Nu wordt Gerard toch wel heel erg nieuwsgierig naar dat grote pak. Hij weet wat er in moet zitten: een nieuw altaarstuk op het altaar van Sint Catharina. Hoe zal het er uit zien?

Gelukkig, zijn vader roept de leerlingen erbij. Ze mogen helpen met het openen van de kist. Eén voor één halen ze de panelen van het altaarstuk uit de kist. Ze zijn in doeken gewikkeld. Voorzichtig worden ze bij het altaar van Catharina tegen een stuk onbeschilderde muur gezet. De doeken worden eraf gehaald. Daar is Catharina, met het wiel waarop de slechte keizer haar had vastgebonden. En daar, op het andere zijluik, knielt Catharina voor de beul met zijn zwaard. Maar op het middenpaneel staat zij trots voor de keizer om haar geloof te verdedigen. Catharina is een slanke vrouw. Ze heeft een bleek gezicht met lang haar en een dunne neus. Ze heeft lange, slanke handen. Ze is wel een bijzonder mens, vindt Gerard. Zo ziet hij ze niet in Oudewater rondlopen, dit moet echt een heilige zijn. Albert van Ouwater vertelt dat een groot deel van het altaarstuk is geschilderd door een leerling van hem, ene Geertgen. ‘Jan’, zegt hij tegen Gerards vader, ‘die jongen is niet veel ouder dan jouw zoon daar, maar een talent! Hij is wees. Zijn familie heeft hem bij de heren van Sint Jan gebracht. Gelukkig zagen die wat ze in huis hadden!’

Gerard wordt een beetje jaloers als hij dit hoort. Die jongen mag al schilderen en hij staat hier nog te zweten boven het pigment! De rest van de dag is hij erover aan het denken. Als hij net als de andere leerlingen jarenlang alleen maar verf mag maken en kwasten aangeven, dat schiet niet op. Maar zijn vader zal hem niet voortrekken boven de andere leerlingen. Wat moet hij doen? Gerard bedenkt een plan. Albert van Ouwater gaat pas de volgende dag terug naar Haarlem. Hij logeert in het huis van de familie David. Deze avond wordt na het eten het tafelblad niet aan de muur gehangen. Jan David pakt een schetsboek en laat Albert van Ouwater zijn schetsen zien voor de schilderingen tegen de westwand van de Sint Michaëlskerk. Gerard pakt een plankje, een vel papier en een zilverstift. Papier is duur, maar hij gaat dit niet verknoeien. Met de zilverstift schetst hij een portret van Albert van Ouwater. Onderaan schrijft hij zijn naam. Als de familie en de gast naar bed gaan, legt hij de tekening op tafel. Als zijn tekening goed genoeg is, mag hij misschien mee naar het atelier in Haarlem.


Auteur: Nettie Stoppelenburg
Tijdvak: Tijd van steden en staten | Hoofdlijn: Woord en beeld verbinden


Weetjes

Gerard David
Gerard David werd rond het jaar 1460 in Oudewater geboren. Zijn vader Jan David woonde en werkte hier als kunstschilder. We weten hoe Gerard David er uit zag omdat hij soms een zelfportret maakte tussen een groep mensen op een schilderij.
School in de middeleeuwen

Nu is het heel vanzelfsprekend dat kinderen naar school gaan. Maar dat was niet altijd zo. Pas sinds 1 januari 1901 is er ‘leerplicht’. In de middeleeuwen gingen maar weinig kinderen naar school. Het kostte geld en de kinderen konden niet werken als ze naar school gingen. In de zeventiende eeuw werd het wel gestimuleerd dat kinderen naar school gingen, maar ze leerden eigenlijk alleen lezen en psalmzingen. Voor andere vakken moest er worden bijbetaald. In de zomer moesten boerenkinderen meehelpen met het hooien en met de oogst. Daarom hebben we nog steeds zo’n lange zomervakantie.

De sint michaelskerk

Op de plek waar nu de Sint Michaëlskerk staat, is Oudewater begonnen. Meer dan 1000 jaar geleden kwamen hier mensen wonen, tussen de Hollandse IJssel en het ‘oude water’, de Linschoten. Zij bouwden huizen van hout en leem met rieten daken. En ze bouwden een kerkje van hout. In de 11e eeuw waren de inwoners van Oudewater al zo rijk, dat zij een kerkje lieten bouwen van natuursteen. Waar die stenen vandaan kwamen? Misschien uit Duitsland? Of misschien waren er nog stenen te vinden op de plek van het Romeinse castellum in De Meern? Die grijze natuurstenen – of ‘tufstenen’ – zijn later gebruikt voor de kerktoren. Toen Oudewater groter werd, werd de kerk ook groter. In de 13e eeuw werd een nieuw stuk aan de kerk gebouwd, niet van tufsteen maar van baksteen. Een deel van het eerste kerkje werd afgebroken. Die tufsteen werd verwerkt in de toren. Die toren was groot en sterk want hij maakte deel uit van de stadsmuur. De kerk had nu een plattegrond in de vorm van een kruis. Zo’n kerk wordt ‘kruiskerk’ genoemd. In de 14e eeuw was de kruiskerk te klein. Om de kruiskerk heen werd nu van baksteen een grotere kerk gebouwd en de kruiskerk werd afgebroken. De nieuwe kerk bestond uit drie stukken die allemaal even hoog en bijna even groot waren, net als een hal. Zo’n kerk heet dus een hallekerk. Dat is de kerk waar Jan David voor schilderde.

Michaelskerk

Tufsteen

Beschilderde muren

In de consistoriekamer van de Sint Michaëlskerk zijn nog wat restjes te zien van de oude schilderingen. Ook het houten gewelf van de kerk was lang geleden helemaal beschilderd.

Verf

Tegenwoordig koop je verf in de winkel. Er zijn speciale winkels waar kunstenaars verf in tubes kunnen kopen, in allerlei kleuren. In de tijd van Gerard David en ook later, in de tijd van Rembrandt, maakten de kunstenaars zelf hun verf. Dat was het eerste dat je als kunstenaarsleerling leerde. De verf werd gemaakt van natuurlijke materialen: vermalen stenen, planten en soms zelfs vermalen kevers. Zo kreeg je ‘pigment’ en dat werd dan vermengd met een vloeistof zoals lijnolie.

Opleiding tot kunstenaar

Als je tegenwoordig kunstenaar wilt worden, ga je naar een kunstacademie. In de tijd van Gerard David bestond dat nog niet. Je leerde het vak van een andere kunstenaar en vaak ging je na een tijdje weer naar het atelier van een andere kunstenaars omdat je weer iets nieuws kon leren.

De schilder Albert van Ouwater
Albert van Ouwater is gezien zijn naam waarschijnlijk afkomstig geweest uit Oudewater. Hij was werkzaam te Haarlem, maar mogelijk ook op andere plaatsen. In 1604 schreef ene Carel van Mander een boek over Nederlandse schilders en hij noemde Albert van Ouwater. Hij had van een oude man, ene Albert Simonsz, gehoord dat de schilder Geertgen tot Sint Jans zijn leerling was geweest en dat de schilder Jan Mostaert hem niet meer had gekend. Dat zou betekenen dat Albert van Ouwater rond 1475-1485 in Haarlem werkte. In het archief van Haarlem is niets over hem te vinden. Het is natuurlijk mogelijk dat het achtervoegsel ‘van Ouwater’ verwijst naar de herkomst van de familie, dat het dus een soort achternaam is geworden. Dat zou vergelijkbaar zijn met de naam ‘Hieronymus van Aken’: wij kennen deze schilder als Jeroen Bosch omdat hij in Den Bosch woonde, maar zijn voorouders kwamen uit Aken. Er is maar één schilderij, met de voorstelling van ‘De Opwekking van Lazarus’ dat op basis van de beschrijving van Carel van Mander met zekerheid aan Albert van Ouwater wordt toegeschreven. Dat schilderij hangt in een museum in Berlijn. Van Mander noemt Albert van Ouwater zeer kundig in het schilderen van landschappen. Dat klopt met de notitie van de Italiaan Marcantoon Michiel die in 1521 schreef dat in de collectie van kardinaal Grimani in Venetië geschilderde landschappen van ene ‘Albert de Holanda’ te zien waren. In Venetië hadden ze nog nooit van Oudewater gehoord, maar ze wisten wel dat deze schilder Albert uit Holland kwam.
Het kerkhof

Wat nu het kerkplein rond de Sint Michaëlskerk is, was tot in de 19e eeuw het kerkhof. Rijke mensen werden in de kerk begraven, arme mensen op het kerkhof. Arme mensen konden ook geen grafstenen betalen, dus het kerkhof was gewoon gras en klei. Kinderen speelden op het kerkhof en er werd zelfs markt gehouden op het kerkhof.

Sint Catharina
In deze tijd stond in de Sint Michaëlskerk een altaar voor Catharina van Alexandrië. Van Catharina werd verteld dat ze lang geleden in de stad Alexandrië in Egypte woonde. Ze was Christen, ze was heel geleerd en ze wist veel van de Bijbel. In die tijd werden Christenen regelmatig vervolgd. Catharina werd bij de keizer geroepen en de keizer wilde dat zij de Romeinse en de Egyptische goden zou aanbidden. Catharina weigerde en legde de keizer uit waarom zij het Christendom een betere godsdienst vond. De keizer wist daar niets tegenin te brengen en besloot Catharina dood te laten maken omdat ze niet wilde doen wat hij zei. Eerst liet hij haar op een groot houten wiel binden, maar het wiel brak. Toen liet hij een beul met een zwaard komen en Catharina onthoofden. Omdat Catharina haar geloof zo dapper had verdedigd, werd zij in de middeleeuwen een populaire heilige. Gerard David schilderde Catharina later zelf ook, tussen andere vrouwelijke heiligen, op het schilderij ‘Virgo inter virgines’. Vertaald is dat: de maagd (waarmee Maria, de moeder van Jezus werd bedoeld) tussen de maagden. Hij schilderde ook een portret van zichzelf op dat schilderij, achter Catharina.
De schilder Geertgen tot Sint Jans
De eerste schilderijen van Gerard David zijn geschilderd in de stijl van Geertgen tot Sint Jans. Misschien heeft hij in Haarlem les gehad van deze schilder. Van Geertgen tot Sint Jans is weinig bekend. Hij is waarschijnlijk geboren rond het jaar 1460 en overleed al vóór 1490. Hij woonde in het klooster van de Sint Jansheren in Haarlem, waar nu het Noord-Hollands Archief gevestigd is. Schilderijen van hem zijn te zien in Museum Het Catharijneconvent in Utrecht en in het Rijksmuseum in Amsterdam.
Duur papier
In deze tijd werd papier gemaakt van versleten linnen. Hoe dat ging, kun je zien in de Papiermolen in het Openluchtmuseum in Arnhem.
Zilverstift

In deze tijd waren er nog geen grafietpotloden zoals nu. Om te tekenen gebruikte je een zilveren stift. Zilver oxideert, wordt dus zwart, en daarmee kun je lijnen maken. Dat lukt overigens vaak ook al met een zilveren ring!

Hoe ging het verder met Gerard David

We weten zeker dat Gerard David les heeft gehad in Gent. Hij heeft daar tekeningen gemaakt van het beroemde altaarstuk ‘Het Lam Gods’, dat nog steeds te zien is in de Sint Bavo in Gent. Waarschijnlijk heeft Gerard David in Gent les gehad van de schilder Hugo van der Goes. In januari 1484 werd hij ingeschreven als lid van het gilde in Brugge. Hij trouwde daar met Cornelia Cnoop. In 1523 stierf hij in Brugge. Schilderijen van hem hangen in musea over de hele wereld.



Opdracht

In het centrum van Oudewater hangen op verschillende plaatsen reproducties van de schilderijen van Gerard David. Welke vind jij het interessantste of de mooiste en waarom?